Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:161

Zaaknummer

R.4125/13.32

Inhoudsindicatie

De uitlating in een processtuk dat de vordering van cliënt van klager beneden alle peil is en geen blijk geeft van enig moreel besef aan haar zijde c.q. aan de zijde van de (klagende) raadsman is in de specifieke omstandigheden van de zaak wellicht door klaagster als grievend ervaren, maar is niet nodeloos grievend. De stelling paste in het gevoerde verweer. Gezien de context van de rechtsstrijd is de stelling, voor zover gericht tegen de klagende advocaat ongelukkig, maar niet tuchtrechtelijk laakbaar. Klacht ongegrond.

Uitspraak

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 5 februari 2013, door de raad ontvangen op 6 februari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 oktober 2013 in aanwezigheid van klagers en verweerster, die werd vergezeld van haar kantoorgenote mr. N.. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager heeft klaagster bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Verweerster treedt op als advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster.

2.3 Op 27 juni 2010 is de dochter, geboren uit het huwelijk van partijen, op de leeftijd van 17 jaar overleden.

2.4 De kosten voor de begrafenis bedroegen € 7.431,06.

2.5 Bij e-mail van 27 juli 2010 heeft klager de rekeningen met betrekking tot de begrafeniskosten aan verweerster gestuurd. Namens zijn cliënte verzocht klager de cliënt van verweerster de rekeningen te voldoen.

2.6 Bij e-mail van 17 augustus 2010 heeft klager aan verweerster gevraagd om een reactie op zijn voormelde e-mail.

2.7 Bij e-mail van eveneens 17 augustus 2010 heeft verweerster aan klager, onder vermelding van de redenen, bericht dat haar cliënt niet bereid was de begrafeniskosten voor zijn rekening te nemen.

2.8 Bij e-mail van 18 augustus 2010 heeft klager namens klaagster voorgesteld de nota’s bij helfte te delen. Dit voorstel is niet aanvaard.

2.9 Vervolgens heeft klager de cliënt van verweerster gedagvaard voor de Rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton, waarbij betaling van een bedrag van € 3.715,53 vermeerderd met rente en kosten is gevorderd.

2.10 In voormelde procedure heeft verweerster op 31 mei 2011 de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie genomen.

2.11 In die conclusie heeft verweerster de volgende passage opgenomen:

“De vader vindt de vordering van de moeder beneden alle peil en geen blijk geven van enig moreel besef aan haar zijde c.q. aan de zijde van haar raadsman.”

2.12 Bij brief van 17 augustus 2012 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerster.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijten klagers verweerster dat zij zich met de geciteerde uitlating in de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie onnodig grievend jegens klaagster heeft uitgelaten, maar ook jegens klager.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 In het algemeen geldt dat slechts in uitzonderlijke gevallen een wederpartij met succes kan klagen over de wijze waarop een advocaat de belangen van zijn cliënt behartigt.

5.2 Het tuchtrecht dient er niet toe de advocaat in het voordeel van de wederpartij te beperken in zijn vrijheid zijn cliënt bij te staan op een wijze die hem en de cliënt goeddunkt. Zo staat het een advocaat vrij in het belang van zijn cliënt, zoals die cliënt dat ziet, een bepaald standpunt in te nemen, ook indien dat standpunt achteraf feitelijk of juridisch onjuist zou blijken te zijn. De vrijheid is echter niet onbeperkt. Zo dient de advocaat zich te onthouden van stellingen waarvan hij de onwaarheid kent of aanstonds kan kennen en die schadelijk kunnen zijn voor derden. Ook dient hij gebleken onwaarheden recht te zetten. Voorts dient de advocaat zich te onthouden van nodeloos grievende uitlatingen over de wederpartij van zijn cliënt.

5.3 Verweerster heeft aangevoerd dat haar cliënt van het overlijden van zijn dochter moest vernemen van een vriendin van haar via Facebook. Klagers gaan er volgens verweerster aan voorbij dat ook haar cliënt zijn dochter is verloren, zonder dat hij op enige wijze in de gelegenheid is geweest afscheid van haar te nemen en op geen enkele wijze door klaagster is betrokken bij, of geïnformeerd is over, de uitvaart. Op de rouwkaart wordt hij niet genoemd en ook bij het uitkiezen van de grafsteen is hij overal buiten gelaten. Op die grafsteen is zonder zijn medeweten de familienaam van de moeder vermeld in plaats van – zoals gebruikelijk – de familienaam van vader. Om die redenen achtte de cliënt van verweerster het moreel verwerpelijk dat van hem een financiële bijdrage voor de uitvaart werd geëist. Die opvatting heeft verweerster opgenomen in de conclusie van antwoord. De gewraakte uitlating in haar conclusie paste in het verweer van haar cliënt, dat de redelijkheid en billijkheid zich tegen toewijzing van de vordering verzette. Voorts heeft verweerster aangevoerd dat zij het standpunt van haar cliënt heeft verwoord en dat het niet haar eigen standpunt was.

5.4 Wat dit laatste betreft, overweegt de raad dat de advocaat de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak en derhalve voor de door hem/haar vervaardigde processtukken en dat de advocaat zich aan die verantwoordelijkheid niet kan onttrekken door te verwijzen naar een van de cliënt verkregen opdracht. 

Verweerster draagt aldus verantwoordelijkheid voor de in de onderhavige klacht gewraakte mededeling.

5.5 De raad is vervolgens van oordeel dat de bewuste opmerking, voor zover betrekking hebbende op klaagster, zijnde de wederpartij van verweersters cliënt, in de rechtsstrijd die over de begrafeniskosten werd gevoerd en gezien het verweer dat verweerster namens haar cliënt tegen de vordering wenste te voeren - zoals dat hiervoor werd weergegeven – op zichzelf niet onbegrijpelijk was. De raad wil aannemen dat klaagster de mededeling als grievend heeft ervaren, maar gezien het voorgaande is de raad van oordeel dat de mededeling niet nodeloos grievend was.  

In zoverre is verweerster gebleven binnen de vrijheid die haar toekomt om de belangen van haar cliënt te behartigen.

5.6 Wat klager betreft is de raad van oordeel dat verweerster, gelet op de regel dat advocaten behoren te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen, de bewuste opmerking in ieder geval niet op de persoon van klager als advocaat had moeten betrekken en dat het feit, dat zij dat wel heeft gedaan, ongelukkig is. Echter, in aanmerking nemende de context van de rechtsstrijd, die gekenmerkt werd door hevige emoties rond het overlijden van de dochter, is de raad, gezien alle omstandigheden van dit geval, van oordeel dat verweerster geen tuchtrechtelijke grens heeft overschreden.

5.7 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht ongegrond is.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. W.P. Brussaard, T. Hordijk, J.A. van Keulen en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 december 2013.

 

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 11 december 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster/klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster/klager

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

 

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl