Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-05-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4229

Zaaknummer

12-299A

Inhoudsindicatie

Zorgplicht t.b.v. eigen cliënt. Advocaat heeft bij processtrategie verantwoorde keuzes gemaakt en daarover voldoende gecommuniceerd met cliënte. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 7 mei 2013

in de zaak 12-299A  

naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw

klaagster

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 10 oktober 2012 met kenmerk 1112-956, door de raad ontvangen op 11 oktober 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 5 maart 2013. Klaagster en verweerder zijn beiden in persoon verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad; van de stukken genummerd 1 t/m 8 op de bij die brief gevoegde inventarislijst, alsmede van de brief met bijlagen van klaagster aan de raad d.d. 15 februari 2013, die door de raad als stuk nummer 9 aan die inventarislijst is toegevoegd.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Verweerder is voor klaagster in 2011 een procedure tegen haar ex-echtgenoot begonnen over de alimentatieplicht van de ex-echtgenoot jegens klaagster. De echtscheiding was in 1992 uitgesproken na een huwelijksrelatie vanaf 1966. Inzet van het geding was dat de alimentatieplicht moest worden verlengd omdat klaagster na haar scheiding geen kansen had op arbeidsinkomen tengevolge van de keuzes die klaagster en haar ex-echtgenoot tijdens hun huwelijk hadden gemaakt. Na een voor klaagster negatieve uitspraak van de rechtbank heeft verweerder voor klaagster appèl ingesteld bij het gerechtshof.

2.2 Op 2 februari 2012 heeft verweerder aan klaagster een concept voor het verzoekschrift in hoger beroep toegezonden. Daarop heeft klaagster commentaar geleverd, waarna verweerder haar op 16 februari 2012 een aangepast concept heeft toegezonden.

2.3 Het hof heeft de mondelinge behandeling van de zaak bepaald op 21 juni 2012. Ter voorbereiding op die zitting heeft op 23 mei 2012 een bespreking tussen verweerder en klaagster plaatsgevonden. Bij e-mail van 30 mei 2012 – opnieuw verzonden op 5 juni 2012 nadat was gebleken dat de eerste e-mail klaagster niet had bereikt – heeft verweerder aan klaagster een eerste concept voor de pleitaantekeningen voor de zitting toegezonden en heeft verweerder op twee specifieke punten aan klaagster nog om opheldering en bewijsstukken van haar stellingen gevraagd.

2.4 Op 8 juni 2012 heeft klaagster nog enkele bewijsstukken ten kantore van verweerder afgeleverd. Verweerder heeft vervolgens diezelfde dag nog enkele bewijsstukken bij het hof laten bezorgen. Met een e-mail van die datum heeft verweerder aan klaagster de hoofdlijnen van de strategie die hij in het belang van klaagster achtte bevestigd. Ook heeft hij daarin toegelicht dat stukken die de strategie onderbouwen aan het gerechtshof zijn toegestuurd terwijl andere stukken – waaronder confraternele correspondentie – niet aan het hof zijn gestuurd.

2.5 Blijkens e-mails van 15 juni 2012 hebben klaagster en verweerder op die dag telefonisch overleg gehad met het oog op de mondelinge behandeling. Verweerder houdt klaagster daarin voor dat bepaalde argumenten die klaagster naar voren wenst te brengen, in zijn visie niet in haar belang zijn. Klaagster verwijt verweerder dat hij aangeleverde stukken nog niet had gelezen.

2.6 Per e-mail van 18 juni 2012 heeft verweerder een (nieuwe) concept-pleitnota toegestuurd aan klaagster. Per e-mail van 20 juni 2012 heeft klaagster suggesties voor aanvulling van het concept doorgegeven. Per e-mail van 20 juni 2012 heeft verweerder uitgelegd waarom hij het geen goed idee vindt om die aanvullingen in de pleitnota op te nemen. Uit een antwoordmail van 20 juni 2012 blijkt dat verweerster de reactie van verweerder aanvaardt.

2.7 De uitspraak van het gerechtshof is laatstelijk aangehouden tot 19 maart 2013.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder de bewijsstukken, die klaagster aan verweerder bij haar e-mail van 12 juni 2012 heeft doen toekomen (en ook reeds op 15 februari 2012 aan verweerder had verstrekt ten behoeve van het schrijven van het beroepschrift), niet in de procedure bij het hof heeft gebruikt, maar zich heeft beperkt tot de vijf punten die in de eerdere rechtszaak aan de orde waren gekomen;

b)  verweerder aanvankelijk vaag bleef over het gebruik van haar bewijsstukken, zodat klaagster erop bleef vertrouwen dat “hij ze zou inzetten waar hij het in haar belang achtte”;

c)  verweerder het gebruik van de bewijzen die de argumenten van de wederpartij weerspraken later weer schadelijk vond voor de zaak, maar uiteindelijk niet gebruikte tijdens de zitting uit tijdsgebrek en niet omdat het schadelijk zou zijn;

d)  verweerder klaagster heeft overgehaald om hoger beroep in te stellen, omdat de oudere leeftijd van de raadsheren gunstig zou zijn daar deze beter op de hoogte zouden zijn van de sociaal-economische situatie vanaf 1966, terwijl achteraf de raadsheren veel jonger bleken te zijn;

e)  dat verweerder tijdens zijn bespreking met klaagster op 23 mei 2012 niet op adequate wijze met klaagster het verweerschrift van de wederpartij heeft doorgenomen maar klaagster in plaats daarvan een college heeft gegeven over de niet relevante actuele alimentatietermijn van 9 jaar en klaagsters verwachtingen over het winnen van de zaak temperde, terwijl verweerder zelf degene was geweest die gezegd had dat zij in hoger beroep een betere kans zou maken (de wetten die de wederpartij had genoemd in zijn verweerschrift heeft klaagster thuis moeten opzoeken op het internet);

f)  verweerder pas kort voor de zitting een gesprek met klaagster aan wilde gaan en geweigerd heeft het verweerschrift met het relevante bewijsmateriaal met klaagster door te nemen;

g)  verweerder er alles aan heeft gedaan om klaagster te ontmoedigen de originele stukken die zij aan hem had verstrekt terug te vragen dan wel te krijgen;

h)  verweerder zich misdroeg, kennelijk om van klaagster gedrag uit te lokken dat verweerder kon gebruiken om zich op legitieme manier terug te kunnen trekken;

i)  verweerder in zijn e-mail van 5 juni 2012 met bijlage klaagster om alle bewijzen had gevraagd en haar in de waan liet dat hij deze allemaal zou gebruiken en per koerier naar de rechtbank (bedoeld is, naar de raad begrijpt, het hof) zou sturen;

j)  verweerder gezegd had stukken per koerier naar het hof te zullen sturen, terwijl volgens zijn secretaresse de koerier niet kwam en verweerder na afloop van de zitting toegaf dat hij niets naar het hof had gestuurd, terwijl deze stukken duidelijk de beweringen van de wederpartij weerlegden;

k)  verweerder het ophalen van de map originelen en het brengen van de map kopieën als twee gesprekken heeft aangemerkt en het “college” als één gesprek;

l)  verweerder haar e-mail van 12 juni 2012 op 15 juni 2012 nog niet gelezen blijkt te hebben en haar aan de telefoon niet heeft laten uitpraten, en haar vervolgens op 15 juni 2012 een e-mail stuurt waarin hij haar verwijt dat zij een monoloog heeft afgestoken en dat zijn (andere) cliënten onder klaagster te lijden hebben; (verweerder had in plaats daarvan haar vragen moeten beantwoorden, dat zou de lucht hebben geklaard;)

m)   verweerder op de ochtend van de zitting een conflict met klaagster uitlokte doordat hij tegen haar uitviel nadat klaagster zijn mededeling dat de zitting op de Prinsengracht zou plaatsvinden beantwoordde met de woorden: “wat attent van u”;

n)  verweerder de paar bewijzen die hij in zijn pleitnota gebruikte afzwakte, vaag hield, of verkeerd gebruikte;

o)   verweerder niets heeft gedaan met de inconsistenties en het incoherente verhaal van de wederpartij.

4 BEOORDELING

4.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a t/m c, e, i, j, l, n en o:

De raad ziet aanleiding de voornoemde klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen, aangezien deze klachtonderdelen ertoe strekken te betogen dat verweerder de zaak niet op de juiste wijze heeft behandeld.

4.2 De raad stelt voorop dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Nu men in redelijkheid van mening kan verschillen wat de beste aanpak van een zaak is, dient de tuchtrechter de kwaliteit van het optreden en van de adviezen van de advocaat met enige terughoudendheid te beoordelen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak duidelijk onjuist is opgetreden of heeft geadviseerd en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan deze maatstaf worden getoetst.

4.3 De raad acht de gedragingen van verweerder, gemeten naar genoemde maatstaf, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder heeft klaagster met voldoende tijd voor beraad voorzien van concepten van het appèlrekest en van de pleitnota. Verweerder heeft nota genomen van opmerkingen en suggesties van klaagster. Dat hij deze niet of niet geheel heeft overgenomen, maakt niet dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Verweerder heeft daarbij naar het oordeel van de raad steeds verantwoorde keuzes gemaakt. Hij heeft die keuzes bovendien in het algemeen tijdig aan klaagster verantwoord. Verweerder heeft aan klaagster uitleg gegeven over de strategie die hij in haar belang achtte en klaagster voorgehouden dat zij, als zij aan de strategie en het beleid van verweerder twijfelde, eventueel kon kiezen voor een andere raadsman. Niet is gebleken dat verweerder in de procedure (een) stelling(en) achterwege heeft gelaten die een (wezenlijk) verschil hadden kunnen uitmaken voor de uitkomst van de procedure.

4.4 Verweerder heeft voorts bepaalde door klaagster aangeleverde stukken in geding gebracht en andere door klaagster aangeleverde stukken niet in geding willen brengen (om strategische redenen) dan wel kunnen brengen (omdat het confraternele correspondentie betrof). De in dit opzicht door verweerder gemaakte keuzes zijn naar het oordeel van de raad eveneens verantwoorde keuzes geweest. Klaagster heeft geen specifieke stukken genoemd die, als zij in het geding waren gebracht, een wezenlijk verschil hadden kunnen uitmaken voor de procedure bij het gerechtshof. Bovendien heeft verweerder zijn selectie van in het geding te brengen stukken ook (in grote lijnen) uitgelegd aan klaagster.

4.5 Wat de klachtonderdelen b, c, i en j betreft, voegt de raad hier nog aan toe dat niet is gebleken dat verweerder aan klaagster misleidende informatie heeft verstrekt omtrent het gebruik dat hij in de procedure van de door klaagster aangeleverde bewijsstukken zou maken. Anders dan klaagster in klachtonderdeel j stelt, heeft verweerder voorts uiteindelijk nog enkele stukken naar het hof gestuurd ten behoeve van de zitting van 21 juni 2012.

4.6 De klachtonderdelen a t/m c, e, i, j, l, n en o zullen ongegrond worden verklaard.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel d:

Met klachtonderdeel d verwijt klaagster verweerder dat hij haar heeft overgehaald om hoger beroep in te stellen met het argument dat  de raadsheren van het hof doorgaans ouder zouden zijn en beter op de hoogte van de sociaal-economische omstandigheden ten tijde van het huwelijk van klaagster. Verweerder heeft aangevoerd dat hij inderdaad de mogelijk hogere leeftijd van de raadsheren heeft genoemd als factor die zou kunnen bijdragen aan een succesvol appèl, echter zonder dat hij heeft gegarandeerd dat de leeftijd van de behandelend raadsheren hoger zou zijn dan de leeftijd van de rechter in eerste aanleg en zonder dat hij heeft gesteld dat de leeftijd een doorslaggevende factor zou zijn. Gelet op deze gemotiveerde betwisting van verweerder is niet vast komen te staan dat verweerder klaagster met oneigenlijke argumenten heeft overgehaald om in hoger beroep te gaan. Dit klachtonderdeel wordt ongegrond verklaard.

 

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel f:

  Met klachtonderdeel f verwijt klaagster verweerder dat hij pas kort voor de zitting een gesprek met haar aan wilde gaan en dat hij geweigerd zou hebben het verweerschrift met het relevante bewijsmateriaal met haar door te nemen. De raad overweegt dat het laatste door verweerder wordt betwist en daarom niet vaststaat. Voor wat betreft het eerste deel van dit klachtonderdeel stelt de raad vast dat het gesprek met klaagster ongeveer een maand voor de zitting heeft plaatsgevonden, zodat dit gesprek nog voldoende tijd gaf om voorbereidingen te treffen voor de zitting. Daarnaast heeft verweerder een concept-pleitnota toegezonden die mede een reactie is op het verweerschrift en de producties daarbij. Ook dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel g:

 Met klachtonderdeel g verwijt klaagster verweerder dat hij er alles aan heeft gedaan om haar te ontmoedigen haar originele stukken terug te vragen of terug te krijgen. De raad overweegt dat feitelijke steun voor dit verwijt in het dossier ontbreekt. In zijn e-mail van 5 juni 2012 nodigt verweerder klaagster uit om een afspraak te maken met zijn assistent voor het ophalen van de desbetreffende stukken. Dit klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.

4.10 Ten aanzien van klachtonderdelen h en m:

 Dat verweerder zich  op enigerlei wijze heeft misdragen jegens klaagster dan wel kort voor de zitting een conflict met klaagster heeft uitgelokt is niet gebleken. Deze klachtonderdelen zijn mitsdien ongegrond.

4.11 Ten aanzien van klachtonderdeel k:

 Klachtonderdeel k betreft kennelijk een reactie op de specificatie van de bestede tijd. Bij het beoordelen van dit onderdeel van de klacht heeft klaagster echter geen belang omdat verweerder aan klaagster is toegevoegd en de door klaagster aan verweerder te betalen eigen bijdrage onafhankelijk is van de door verweerder verantwoorde uren. Nu een eigen belang van klaagster bij dit klachtonderdeel ontbreekt, moet zij hierin niet-ontvankelijk worden verklaard. Een klachtrecht in het algemeen belang komt slechts de deken toe. Ten overvloede voegt de raad nog toe dat niet is gebleken dat verweerder een extra vergoeding wegens de bewerkelijkheid van de zaak heeft aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand, zodat moet worden aangenomen dat de genoteerde verrichtingen ook niet van invloed zijn op de vergoeding die verweerder van de Raad voor Rechtsbijstand zal ontvangen.

 

 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klaagster in klachtonderdeel k niet ontvankelijk;

- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

 

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. H.B. de Regt, B.J. Sol, J.J. Trap, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. M.A. Hupkes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 mei 2013.

 

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 7 mei 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-   klaagster

-   verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl