Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-07-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:20

Zaaknummer

13-035A

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. Advocaat dient nodige voortvarendheid te betrachten bij behandeling hem toevertrouwde belangen. In omstandigheden van het geval geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klacht ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 4 juli 2013

in de zaak 13-035A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 5 februari 2013 met kenmerk 1112-986, door de raad ontvangen op 6 februari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 mei 2013 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in nr. 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken 1 tot en met 14 van de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1 Klager is op 14 oktober 2008 aangehouden, op verdenking van het in strijd met artikel 184 Wetboek van Strafrecht opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel, dan wel vordering, tot het verschaffen van inlichtingen aan twee buitengewoon opsporingsambtenaren van de Arbeidsinspectie. Klager is in handboeien meegevoerd naar het politiebureau en overgedragen aan de politie Amsterdam-Amstelland. Hij is vervolgens 3,5 uur lang vastgehouden.

2.2 Verweerster heeft op 13 augustus 2009 namens klager een klacht ingediend bij de politie in verband met de behandeling van klager op het politiebureau. Deze klacht (de "politieklacht") hield in dat klager in de handboeien is meegevoerd, dat hij vervolgens een aantal uren is vastgehouden, het toilet niet heeft mogen bezoeken en geen eten kreeg en dat werd gedreigd met een boete, als hij niet de gevraagde inlichtingen zou verstrekken. Op 5 oktober 2009 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager, verweerster en een inspecteur van de politie. In de periode december 2009 tot januari 2010 heeft de politie getracht telefonisch contact op te nemen met verweerster. Dat is niet gelukt. De inspecteur van de politie heeft klager op 19 februari 2010 een brief gestuurd – met een afschrift aan verweerster –, waarin hij zijn visie op de politieklacht nader uiteen heeft gezet. Hij concludeert dat hij ervan uitgaat dat klager niet wenst dat zijn klacht tegen de politie verder in behandeling wordt genomen. Hij wijst er verder op dat, indien klager hier anders over denkt, klager zich tot de Commissie voor de Politieklachten (de "Commissie") kan wenden, met het verzoek de klacht verder te behandelen.

2.3 Op 6 april 2010 heeft de Commissie een brief gestuurd naar klager en/of naar verweerster. Hierop heeft verweerster op 19 april 2010 geantwoord, met de boodschap dat klager zijn klacht tegen de politie handhaafde. Deze brief heeft de Commissie niet bereikt.

2.4 Verweerster heeft klager ook in de strafzaak tegen hem bijgestaan. Klager is ter zitting van 20 mei 2010 vrijgesproken van de onder 2.1 genoemde verdenking.

2.5 Klager heeft herhaaldelijk bij verweerster geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot de politieklacht. Verweerster heeft klager na haar (in 2.3 genoemde) brief van 19 april 2010 en voor de indiening van de huidige klacht daarover nog enkele keren te woord gestaan (in 2011, begin 2012 en juni 2012). Zij heeft klager bij die gelegenheden laten weten dat de politieklacht in behandeling was.

2.6 Tijdens het dekenspreekuur op 2 augustus 2012 heeft klager zich beklaagd over verweerster met de klacht zoals hierna omschreven onder 3.

2.7 Op 19 december 2012 is klager, in aanwezigheid van verweerster, gehoord door de Commissie. Op 16 april 2013 is uitspraak gedaan inzake de politieklacht. De klacht is deels gegrond verklaard. Hierop is de bijstand van verweerster aan klager geëindigd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerster ter zake van de politieklacht niets voor klager zou hebben gedaan, niet zou hebben gereageerd op de verzoeken van klager contact met hem op te nemen en traag zou werken.

3.2 Ter toelichting op de klacht voert klager aan dat de kwestie al lang loopt, gezien het feit dat hij al op 14 oktober 2008 is aangehouden en de strafzaak op 20 mei 2010 tot een einde is gekomen, terwijl ten tijde van indiening van de onderhavige klacht tegen verweerster op 2 augustus 2010 nog niets met de politieklacht zou zijn gebeurd. Voorts voert klager aan dat verweerster niet reageert op verzoeken om met hem contact op te nemen en dat hij de brieven van 19 februari 2010, 6 april 2010 en 19 april 2010, bedoeld in nrs. 2.2 en 2.3, nooit heeft ontvangen.

4 BEOORDELING

4.1 Bij de beoordeling van de klacht neemt de raad tot uitgangspunt dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij reageert op berichten van zijn cliënt. Voorts dient hij, zoals ook tot uiting is gebracht in gedragsregel 8, zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moet beoordeeld worden of een handelen of nalaten wegens overtreding van deze normen tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

4.2 Vast staat dat de behandeling van de politieklacht tussen het moment van versturen van de brief van 19 april 2010 aan de Commissie voor de Politieklachten en het moment van indiening van de onderhavige klacht, derhalve gedurende ruim twee jaar, heeft stilgelegen en dat verweerster in die periode geen navraag heeft gedaan naar de stand van zaken bij de Commissie.

4.3 Getoetst aan de in nr. 4.1 weergegeven norm, is de raad van oordeel dat de behandeling door verweerster van de politieklacht voortvarender had gekund, en dat het beter ware geweest als zij eerder contact met de Commissie had opgenomen om navraag te doen naar de status van de behandeling van de klacht.

4.4 Dat zij dit niet heeft gedaan, is in de omstandigheden van het geval en mede gelet op de zwaarte en de aard van de belangen van klager bij een spoedige behandeling van de politieklacht echter niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarbij is onder meer van belang dat verweerster geen reden had om te veronderstellen dat haar brief van 19 april 2010 de Commissie niet had bereikt, en dat zij derhalve in de (niet onbegrijpelijke) veronderstelling verkeerde dat de klacht wel in behandeling was genomen maar ‘op de stapel’ lag. Voorts is van belang dat verweerster, nadat zij zich ervan bewust is geworden dat haar brief van 19 april 2010 niet door de Commissie was ontvangen, voortvarend actie heeft ondernomen, hetgeen ertoe heeft geleid dat in december 2012 een hoorzitting heeft plaatsgevonden, bij welke gelegenheid verweerster klager heeft bijgestaan, en de klacht in april 2013 deels gegrond is verklaard. Tot slot is van belang dat klager geen spoedeisend belang bij de behandeling van zijn klacht had.

4.5 Voor wat betreft de stellingen van klager dat verweerster – kort samengevat – onvoldoende met hem zou hebben gecommuniceerd over haar behandeling van de politieklacht geldt het volgende. Klager heeft gesteld dat hij de in nrs. 2.2 en 2.3 bedoelde brief van 19 februari 2010 van de politie, de brief van 6 april 2010 van de Commissie en die van 19 april 2010 van verweerster niet heeft ontvangen. Wat daar ook van zij, de raad kan niet vaststellen dat verweerster enig verwijt kan worden gemaakt ter zake van het mogelijk niet ontvangen door klager van de brieven van de politie en de Commissie, nu niet is gesteld of gebleken dat deze slechts aan verweerster – en niet (mede) aan klager – waren gericht. Voorts moet aangenomen worden dat verweerster voorafgaand aan haar brief van 19 april 2010 in ieder geval met klager overleg heeft gehad over de beantwoording van de brief van 6 april 2010. In die brief schrijft verweerster immers aan de Commissie in antwoord op de brief van de Commissie van 6 april 2010 dat klager de politieklacht handhaaft, omdat hij niet tevreden is over de afhandeling van de klacht. Voorts staat vast dat klager en verweerster elkaar ook in 2011, begin 2012 en in juni 2012 over de politieklacht hebben gesproken. In dit licht kan niet worden geoordeeld dat verweerster onvoldoende met klager heeft gecommuniceerd.

4.6 De klacht is ongegrond.

 BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. G. Kaaij, M. Pannevis, J.H.P. Smeets, B.J. Sol, leden, bijgestaan door mr. R.L.M.M. Tan als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2013.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 juli 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl