Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-05-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4286

Zaaknummer

13-107A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat in strafzaken kennelijk ongegrond. Klager heeft niet duidelijk gemaakt op welke punten de advocaat tekort zou zijn geschoten. Dossier biedt geen aanwijzingen voor onbetamelijk gedrag.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

Beslissing van 17 mei 2013

in de zaak 13-107A

naar aanleiding van de klacht van:

De heer

klager,

tegen:

De heer mr.

advocaat te Amsterdam,

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief, met bijlagen, van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 18 april 2013, met kenmerk 1313-194, door de raad ontvangen op 19 april 2013.

 

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in twee strafzaken. In de eerste procedure werd klager verdacht van – samengevat – belaging, bedreiging en smaad en belediging van een rechter. In de tweede strafzaak werd klager verdacht van smaad en laster jegens een advocaat.

1.3 Verweerder heeft ten behoeve van klager een toevoeging aangevraagd. Dat verzoek is eerst afgewezen, maar toegewezen nadat klager een verzoek om peiljaarverlegging had gedaan.

1.4 Klager is gedetineerd geweest op Bali.

1.5 De Raad voor Rechtsbijstand, Centraal kantoor Utrecht, heeft klager bij brief van 1 oktober 2012 aangemaand de kennelijk op 26 juni 2012 verstuurde factuur ad € 2.063,36 vóór 29 oktober 2012 te betalen. Anders zou klager in verzuim zijn, hetgeen tot hoog oplopende rente- en incassokosten kan leiden, aldus de Raad voor Rechtsbijstand in genoemde brief. De oorspronkelijke uiterste betaaldatum was 12 augustus 2012.

1.6 Bij brief, met bijlagen, aan de deken van 10 september 2012, aangevuld  bij brieven van 6 en 13 november 2012, heeft klager zich beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klagers belangen zeven jaar lang niet goed heeft behartigd.

2.2 Klager stelt, ter toelichting, dat verweerder hem “opzettelijk de vernieling zowel het graf in heeft laten helpen” en “van bemiddeld te zijn gesloopt tot bankroet in 7 jaar met [verweerder] als advocaat” doordat verweerder:

a) “zoveel onrecht heeft laten gebeuren terwijl zeer simpel elke NOODZAKELIJKE PROCEDURE gestart had moeten worden”; klager meent dat verweerder klagers “4 maanden oude zoon zowel zijn zorgzame Moeder heeft laten creperen op Bali, tevens [klager] 9 maanden in een cel bij Immigratiedienst de Denpasar heeft laten opsluiten door misdrijven van het UWV te Sloterdijk te tolereren daar [klager] 15 maanden nul euro verkreeg door degoutant handelen door UWV individu en hier door zijn medicatie voor 14 ziekte van Parkinson 9 maanden niet verkreeg, zowel Trombose, hierdoor een leven reddende operatie moest ondergaan, met nu een blijvend ernstig Hart probleem erbij heeft opgelopen (…)”;

b) in 2008 een toevoeging heeft aangevraagd terwijl klager op Bali woonachtig was; klager heeft nu van de Raad voor Rechtsbijstand een rekening van ruim € 2400 gekregen; en

c) al twee jaar lang voor klager geen procedure wil opstarten inzake een schadeclaim van klager ad € 700.000.

3. VERWEER

3.1 Verweerder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Hij heeft aangevoerd dat hij klager slechts heeft bijgestaan in de beide strafzaken, hierboven vermeld onder 1.2. Hij stelt klager niet te hebben bijgestaan in de kortgedingprocedure, door klager in de stukken aangeduid als de zaak met de “59 dode eisers”, die kennelijk voor klager ongunstig afliep en die gevolgd werd door de beide strafzaken. Verder heeft verweerder betoogd, dat de opsluiting van klager op Bali geheel buiten verweerder om heeft plaatsgevonden en dat verweerder daarin geen rol heeft gespeeld. De kwestie met het UWV (de voorzitter begrijpt: dat het UWV een tijd geen uitkering aan klager heeft verstrekt) had verweerder naar zijn zeggen niet kunnen voorkomen, nog los van de vraag of dat op zijn weg als strafrechtadvocaat lag.

Ten slotte voert verweerder aan, dat hij de toevoeging ten behoeve van klager heeft aangevraagd op het moment dat klager nog in Nederland verbleef, een jaar voor diens detentie op Bali. 

4. BEOORDELING

4.1 De voorzitter overweegt met betrekking tot de klacht als volgt.

4.2 Op grond van de stukken in het klachtdossier gaat de voorzitter ervan uit, dat verweerder klager slechts heeft bijgestaan in de beide eerder genoemde strafzaken. Klager heeft die stelling van verweerder immers niet gemotiveerd bestreden en het dossier biedt ook geen enkel aanknopingspunt voor de stelling dat verweerder ook opdracht zou hebben aanvaard voor de behandeling van andere zaken, zoals het starten van een procedure tot vergoeding van de schadeclaim van € 700.000 of rechtsbijstand met betrekking tot de kwestie met het UWV.

4.3 De voorzitter stelt vast dat klager, hoewel de deken daarom tijdens het onderzoek nog heeft gevraagd, niet concreet en met bewijzen heeft verduidelijkt op welke punten verweerder tekort is geschoten in de behandeling van de beide strafzaken. Hetzelfde geldt voor de aanvraag van de toevoeging. Het ligt op de weg van klager om een en ander concreet te onderbouwen, bijvoorbeeld door overlegging van processtukken of correspondentie, zeker nu verweerder de klachten gemotiveerd weerspreekt. Uit de klachtbrieven, met bijlagen, van klager wordt wel duidelijk dat klager meent dat hem groot onrecht is aangedaan door de rechter en de advocaat van de wederpartij in de kortgedingzaak (die kennelijk ging om beslagen op klagers eigendommen), door een officier van justitie, door het UWV en door verweerder. Klager onderbouwt echter niet op welke concrete punten verweerder zich niet zou hebben gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Nu het dossier ook geen aanwijzingen bevat dat van enig onbetamelijk gedrag van verweerder sprake is geweest, dient de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk ongegrond te worden verklaard. 

4.4 Ten overvloede merkt de voorzitter nog het volgende op. Uit de – niet steeds even heldere – stukken in het klachtdossier kan wellicht worden afgeleid, dat klager wenst dat de bevoegde deken een andere advocaat dan verweerder aanwijst om klagers zaak te behandelen. Blijkens het klachtdossier heeft klager al een dergelijk verzoek ingediend bij de Amsterdamse deken, die hem daarop drie namen van advocaten heeft genoemd. Het is de voorzitter niet bekend of dit tot resultaat heeft geleid. Zo nodig kan klager nog de formele procedure van artikel 13 Advocatenwet, als voldaan is aan de daarin genoemde voorwaarden, volgen. De raad van discipline of zijn voorzitter heeft hierin echter geen taak.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier, op 17 mei 2013 .   

 

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 mei 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager  

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.