Rechtspraak
Uitspraakdatum
23-01-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA3738
Zaaknummer
12-156A
Inhoudsindicatie
Verzetzaak. Klacht tegen eigen advocaat. Vraag of verweerder (1) klager per ommegaande van relevante ontwikkelingen in kennis heeft gesteld en of hij (2) de behandeling van de zaak ten onrechte – dan wel zonder overleg – heeft gestaakt en of hij (3) de toevoeging ter declaratie mocht indienen. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 23 januari 2013
in de zaak 12-156A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 18 juni 2012 op de klacht van:
de heer
klager
tegen:
de heer mr.
advocaat te Amsterdam
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 29 mei 2012 met kenmerk GK/JTH; 1112-476, door de raad ontvangen op 30 mei 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Bij beslissing van 18 juni 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: “de voorzitter”) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op diezelfde dag is verzonden aan klager.
1.3 Bij brief van 26 juni 2012 door de raad ontvangen op 2 juli 2012, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 7 november 2012 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 26 juni 2012 alsmede van de daarbij gevoegde bijlagen 1 t/m 7.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.2 Klager volgde in 2011 een opleiding tot horeca-assistent bij het ROC van Amsterdam (hierna: het ROC). Bij brief van 5 april 2011 heeft het ROC aan klager mededeling gedaan van het voornemen hem over te plaatsen, dan wel hem van de school te verwijderen. Hangende bezwaar tegen het voornemen tot overplaatsing of verwijdering werd aan klager de toegang tot de school ontzegd.
2.3 Bij brief van 10 april 2011 maakte klager bezwaar tegen de onder 2.2 bedoelde disciplinaire maatregel. Klager heeft zich vervolgens tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in het geschil met het ROC.
2.4 Bij brief van 26 april 2011 heeft verweerder de door klager aan hem verleende opdracht bevestigd. De brief luidt, voor zover hier van belang:
“Hierdoor bevestig ik het onderhoud dat wij hedenmiddag op mijn kantoor hebben gevoerd. U verzocht mij om advies en bijstand terzake de voorgenomen verwijdering van u van de opleiding van de opleiding Horeca-assistent van het ROC van Amsterdam. Ik heb mij daartoe bereid verklaard.
Afgesproken is dat ik het ROC zal aanschrijven over de hele gang van zaken, alsmede duidelijk maken dat u voornemens bent de opleiding te vervolgen zodra de meivakantie is afgelopen”.
2.5 Verweerder heeft ten behoeve van klager een aanvraag voor een toevoeging ingediend, die bij besluit van 20 mei 2011 werd toegekend.
2.6 Overleg tussen verweerder en het ROC heeft ertoe geleid dat klager weer lessen kon gaan volgen. Bij e-mail van 7 juni 2011 heeft verweerder aan klager geschreven:
“daar ik u niet telefonisch kon bereiken bericht ik u per e-mail het volgende.
Ik heb inmiddels uitvoerig overleg gevoerd met de juridische afdeling van het ROC met als resultaat dat de schorsing van de baan is en u de opleiding kunt vervolgen. In de praktijk betekent dit dat u volgende week dinsdag - maandag is de school gesloten ivm 2e Pinksterdag - weer naar school kunt! Zodra ik de schriftelijke bevestiging heb ontvangen zal ik die naar u toesturen."
2.7 In een brief van het ROC aan klager van 11 juli 2011 werd over de mogelijkheid tot het volgen van de lessen het volgende opgemerkt:
“U stelt zich op het standpunt dat Juridische Zaken u in het gelijk heeft gesteld en heeft geoordeeld dat u niet geschorst had mogen worden. Dat is niet correct, Juridische Zaken heeft in overleg met uw advocaat, rekening houdend met het feit dat u graag naar school wilde terugkeren, besloten om de schorsing op te heffen nu ook de heer (…) bereid was om u een 2e kans te geven. Juridische Zaken ging ervan uit dat nu zij gehoor gaf aan uw wens het dossier verder als gesloten zou kunnen worden beschouwd.”
2.8 Klager heeft verweerder op 26 juli 2011 per e-mail geschreven:
“Ondertussen heb ik een andere advocaat gevonden. Dank u wel voor het goede begin. Graag zou ik echter mijn dossier terug ontvangen, ik of mijn kennis komt langs. Graag verneem ik wanneer dit schikt.”
2.9 Bij e-mail van 27 juli 2011 heeft verweerder aan klager bericht, voor zover van belang:
"De situatie was aldus dat het ROC u feitelijk had geschorst en voornemens was u uit te schrijven. Daar is bezwaar tegen gemaakt, want u wilde de opleiding graag vervolgen en afmaken. Doel was dus te zorgen dat u weer naar school kon. In het contact dat ik met het ROC vervolgens had, werd aangegeven dat u weer naar school kon, waarmee het besluit tot schorsing/verwijdering feitelijk was ingetrokken en het doel bereikt, u kon weer naar school. (…) U of uw kennis kan morgen, donderdag 28 juli langskomen om de stukken op te halen. Ik zal dan zorgen dat zij klaarliggen. Overigens kan de advocaat die u inmiddels hebt gevonden altijd contact opnemen met mij. Ik dank u voor het in mij gestelde vertrouwen en wens u veel succes bij uw studie en verdere loopbaan!"
2.10 Op 28 juli 2011 heeft (een kennis van) klager het dossier bij verweerder opgehaald.
2.11 Klager heeft inderdaad een andere advocaat ingeschakeld, die een nieuwe toevoeging heeft aangevraagd. De aanvraag is afgewezen op de grond dat voor hetzelfde rechtsprobleem geen aanspraak kan worden gemaakt op rechtsbijstand, vanwege de eerder daarvoor verstrekte toevoeging. De nieuwe advocaat heeft zich niet bij verweerder gemeld of bekend gemaakt.
2.12 Bij brief van 6 februari 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT EN VERZET
3.1 Klager verwijt verweerder dat hij:
a. klager niet per ommegaande op de hoogte heeft gesteld van de
ontwikkelingen in zijn zaak;
b. de behandeling van de zaak heeft gestaakt;
c. de toevoeging ter declaratie heeft ingediend.
3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter heeft miskend dat klager zich niet in verband met een schorsing tot verweerder heeft gewend, maar dat hij zich tot verweerder wendde in verband met het voornemen van het ROC hem van school te verwijderen. Formeel was klager niet geschorst en de procedure omtrent het voornemen tot verwijdering was op het moment dat verweerder zijn werkzaamheden staakte niet afgerond. Klager wenste dat verweerder hem in het verweertraject tegen het voornemen tot verwijdering zou bijstaan, alsook bij zijn geschil met het ROC over de wijze waarop de door hem opgelopen studieachterstand zou kunnen worden ingehaald. Op het moment dat klager weer onderwijs mocht volgen, had klager zijn doel nog niet bereikt, hetgeen de voorzitter heeft miskend.
3.3 Volgens klager heeft de voorzitter ten onrechte niet geoordeeld dat verweerder slordig en ondeskundig heeft gehandeld en daarmee jegens klager nalatig is geweest. Klager betwist verder het oordeel van de voorzitter dat niet is gebleken dat verweerder hem niet per ommegaande op de hoogte heeft gesteld van de ontwikkelingen in de zaak en dat evenmin is gebleken dat verweerder de behandeling van de zaak ten onrechte dan wel zonder overleg zou hebben gestaakt. Tot slot betoogt klager dat de voorzitter ten onrechte het standpunt van verweerder heeft gevolgd ten aanzien van de mogelijkheid een nieuwe toevoeging aan te vragen, dan wel te verrekenen met de opvolgende advocaat.
4 BEOORDELING
4.1 De raad stelt voorop dat het een advocaat vrij staat om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt.
4.2 In aanmerking genomen de opdrachtbevestiging door verweerder van 26 april 2011 is de raad van oordeel dat de werkzaamheden van verweerder erop waren gericht dat klager weer onderwijs zou kunnen volgen, waarmee de gevolgen van de feitelijke schorsing ongedaan zouden worden gemaakt. De werkzaamheden van verweerder zijn hierop gericht geweest. Klager werd door het ROC vanaf 7 juni 2011 weer in de gelegenheid gesteld onderwijs te volgen. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zijn werkzaamheden daarna niet had mogen beëindigen. Verweerder heeft er voorts geen misverstand over laten bestaan dat hij zijn werkzaamheden als beëindigd beschouwde en klager heeft verweerder bovendien laten weten een nieuwe advocaat te hebben gevonden. In het licht van dit alles valt niet in te zien dat verweerder zijn werkzaamheden niet mocht neerleggen op de wijze als hij heeft gedaan.
4.3 Vanwege de grote mate van beleidsvrijheid van een advocaat om te bepalen op welke wijze hij de hem toevertrouwde belangen behartigt en de marginale toetsing van de tuchtrechter terzake, ziet de raad net zo min als de voorzitter grond voor het oordeel dat verweerder is tekortgeschoten in de kwaliteit van dienstverlening.
4.4 Voorts is niet gebleken dat verweerder klager niet tijdig over de ontwikkelingen in de zaak heeft ingelicht. Klager beroept zich in dit verband op een brief van het ROC van 24 oktober 2011 aan de opvolgende advocaat van klager, waarin staat dat al op 18 mei 2011 aan klager was meegedeeld dat hij weer lessen mocht komen volgen. Anders dan klager betoogt, blijkt uit die brief echter niet dat verweerder op 18 mei 2011 dan wel bij brief van 18 mei 2011 werd ingelicht over de mogelijkheid dat klager weer lessen zou volgen. Er staat immers dat de mededeling aan klager is gedaan. Dat het ROC een (schriftelijke) mededeling aan verweerder zou hebben gedaan, valt ook niet goed te rijmen met het feit dat verweerder bij brief van 20 mei 2011 het ROC heeft gerappelleerd vanwege het uitblijven van een reactie op zijn brief van 29 april 2011 waarin bezwaar werd gemaakt tegen de feitelijke schorsing van klager. De stelling van klager dat verweerder hem ten onrechte niet in kennis heeft gesteld van een brief van het ROC van 18 mei 2011 vindt derhalve geen steun in de feiten.
4.5 Evenmin ziet de raad ten slotte grond voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de toevoeging ter declaratie in te dienen. Vast is komen te staan dat klager heeft geweigerd om aan verweerder mee te delen wie zijn opvolgend advocaat is. Een eventuele verrekening tussen verweerder en de opvolgende advocaat op basis van de verleende toevoeging is daarmee door toedoen van klager zelf onmogelijk gemaakt. Reeds hierom kan verweerder niet worden verweten dat de indiening van de declaratie in de weg heeft gestaan aan financiering van werkzaamheden van de opvolgende advocaat.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. A.G. van Marwijk Kooy, M. Pannevis, J.J. Trap en M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door
mr. S.H. van den Ende als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van
23 januari 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 23 januari 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan geen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld.