Rechtspraak
Uitspraakdatum
25-02-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2013:YA3996
Zaaknummer
H160-2012
Inhoudsindicatie
De raad acht het begrijpelijk dat verweerder niet aanstonds tot dagvaarden is overgegaan, maar in eerste instantie heeft aangestuurd op een regeling, nu er bepaaldelijk een procesrisico aanwezig was. Dat verweerder daarna circa 8 maanden heeft gedaan over het opstellen van een conceptdagvaarding is weliswaar lang geweest, maar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, nu er enerzijds daarvoor redenen aanwezig waren en anderzijds klager daarvan geen nadeel heeft ondervonden.
Inhoudsindicatie
Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 25 februari 2013
in de zaak H 160 - 2012
naar aanleiding van de klacht van:
A
klager
tegen:
B
verweerder
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 24 mei 2012, met kenmerk nr. K, door de raad ontvangen op 25 mei 2012, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement H, thans arrondissement O, de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 december 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder in persoon. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken van 24 mei 2012 met bijlagen, de brief van klager aan de raad van 5 november 2012 met bijlagen, de brief van verweerder aan de raad van 29 november 2012 met bijlagen en de brief van klager aan de raad van 1 december 2012.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Nadat zijn voorgaande advocaat haar werkzaamheden had beëindigd, heeft klager zich eind 2008 gewend tot het kantoor van verweerder. In eerste instantie voor het verkrijgen van een “second opinion”. Dit advies is door een kantoorgenoot van verweerder aan klager gegeven bij brief van 1 oktober 2008. Het advies kwam erop neer dat klager geadviseerd werd in te stemmen met een eerder door zijn wederpartij gedaan schikkingsvoorstel.
2.2 Hierna heeft verweerder de verdere behandeling van de zaak van zijn kantoorgenoot overgenomen, waarvan klager in kennis is gesteld bij brief van 19 januari 2009. Verweerder heeft vervolgens een toevoeging voor klager aangevraagd, welke na een eerdere afwijzing op 25 mei 2009 is verstrekt.
2.3 Verweerder heeft nadien in overleg met klager nog gepoogd tot een minnelijke regeling met de wederpartij te geraken, hetgeen niet is gelukt, waarna verweerder bij brief van 10 maart 2010 aan klager heeft laten weten dat een procedure zijns inziens onvermijdelijk was. In een daarop volgende brief van 2 april 2010 is klager nog eens gewezen op het risico van een proceskostenveroordeling.
2.4 Bij e-mail van 6 september 2010 heeft verweerder een conceptdagvaarding aan klager toegezonden, met de inhoud waarvan klager zich op 7 september 2010 in grote lijnen akkoord heeft verklaard. De definitieve dagvaarding is vervolgens op 11 november 2010 aan de wederpartij betekend tegen de zitting van de rechtbank R van 15 december 2010. In deze procedure heeft op 10 oktober 2011 een comparitie van partijen plaatsgevonden; daaraan voorafgaand heeft verweerder bij brief van 28 september 2011 nog een aantal door hem van klager ontvangen stukken aan de rechtbank toegezonden. Een door de wederpartij ter comparitie nog gedaan voorstel is door klager van de hand gewezen.
2.5 Op verzoek van klager heeft verweerder op 1 december 2011 nog een akte tot wijziging c.q. vermeerdering van eis bij de rechtbank ingediend, waarna de rechtbank bij vonnis van 7 maart 2012 de vorderingen van klager heeft afgewezen en hem heeft veroordeeld in de proceskosten.
3 klacht
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet immers:
1. verweerder heeft de dagvaarding te laat uitgebracht;
2. verweerder heeft onvoldoende gecommuniceerd over de in de procedure over te leggen stukken en in te nemen standpunten;
3. verweerder heeft stelselmatig niet tijdig gereageerd op brieven, e-mails en telefoontjes van klager.
4 VERWEER
4.1 Verweerder erkent dat het geruime tijd heeft geduurd voordat door hem in de zaak is gedagvaard. Hij was van oordeel dat een schikking de voorkeur verdiende boven een procedure, omdat de kans op het verliezen van de procedure bepaaldelijk aanwezig was, waarop klager ook al was gewezen in de second opinion van de kantoorgenoot van verweerder. Pas toen duidelijk was dat een regeling in der minne niet meer mogelijk was, is verweerder tot dagvaarden overgegaan.
4.2 Verweerder stelt dat alle stukken die zowel bij de dagvaarding als later bij de akte tot wijziging/vermeerdering van eis aan de rechtbank zijn overgelegd eerst ter goedkeuring aan klager zijn voorgelegd. Hetzelfde geldt voor de desbetreffende processtukken, die eveneens eerst in concept aan klager zijn toegezonden.
4.3 Verweerder weerspreekt dat hij niet danwel onvoldoende met klager zou hebben gecommuniceerd en niet zou hebben gereageerd op diens brieven, e-mails en/of telefoons.
5 BEOORDELING
5.1 Wat betreft het eerste onderdeel van de klacht stelt de raad voorop dat aan een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst dan geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad. In dit verband acht de raad het begrijpelijk dat verweerder in eerste instantie er op heeft aangestuurd om met de wederpartij een regeling te treffen, met name nu er bepaaldelijk een procesrisico aanwezig was, waarop klager in een eerder stadium al was gewezen. Dat verweerder vervolgens, nadat een minnelijke regeling niet meer mogelijk bleek, er nog circa 8 maanden over heeft gedaan om een conceptdagvaarding op te stellen is wel lang geweest, maar naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, nu enerzijds verweerder daarvoor enkele begrijpelijke redenen heeft aangevoerd en anderzijds klager daarvan geen daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden.
5.2 Voor het verwijt dat verweerder onvoldoende met klager zou hebben gecommuniceerd over de in de procedure over te leggen stukken en in te nemen standpunten, zijn in het dossier geen aanknopingspunten te vinden. Immers zijn de door verweerder in de procedure ingediende processtukken tevoren steeds in concept aan klager voorgelegd, terwijl er ook over de over te leggen producties overleg is geweest. Het is de advocaat die uiteindelijk verantwoordelijk is voor de inhoud van de processtukken en de daarbij over te leggen producties. Niet is gebleken dat verweerder terzake onjuist heeft gehandeld.
5.3 Wat betreft het derde onderdeel van de klacht staan de wederzijdse standpunten van klager en verweerder lijnrecht tegenover elkaar. Daar aan de ene verklaring nu eenmaal niet meer geloof kan worden gehecht dan aan de andere verklaring kan de gegrondheid van dit klachtonderdeel niet worden vastgesteld. Daar komt bij dat uit de door verweerder overgelegde stukken valt op te maken dat klager over het verloop van de procedure in ieder geval nauwgezet en regelmatig op de hoogte is gehouden door verweerder. Ook dit onderdeel van de klacht zal derhalve ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart alle onderdelen van de klacht ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, mw. mr. J.C. van den Dries, mw. mr. E.J.P.J.M. Kneepkens, mr. J.J.M. Goumans, mr. J.F.E. Kikken, leden, bijgestaan door mr. C.M. van Lanschot als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 februari 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 26 februari 2013
per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement O
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement O
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl