Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-10-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2013:116
Zaaknummer
13-051NH
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat die ten onrechte heeft gemeend namens het bestuur van een vereniging te hebben mogen handelen. In werkelijkheid was een deel van het bestuur niet op de hoogte van het handelen van een medebestuurder. Verweerster wenst dossier niet aan de vereniging af te geven. Klacht gegrond zonder oplegging van maatregel.
Uitspraak
Beslissing van 15 oktober 2013
in de zaak 13-051NH
naar aanleiding van de klacht van:
1.
namens deze de voorzitter, de heer
en
2. de heer
als voormalig bestuurslid van klager sub 1,
voor zover nodig tevens in privé,
klagers
tegen:
mevrouw mr.
advocaat te
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 12 februari 2013 met kenmerk 2012.022-K, door de raad ontvangen op 14 februari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 20 augustus 2013 in aanwezigheid van klagers en verweerster, vergezeld van haar kantoorgenoot mr. X. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 20 met bijlagen, zoals vermeld in de bij die brief gevoegd inventarislijst.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerster is in november 2012 benaderd door de heer X, die op dat moment één van de bestuursleden was van de afdeling Zuid-Holland (hierna: de “Afdeling”) van de landelijke vereniging Y (hierna: de “Vereniging”), met het verzoek om advies inzake mogelijke stappen aangaande het handelen van het (landelijke) hoofdbestuur van de Vereniging.
2.3 Op basis van haar advies heeft verweerster op 24 januari 2012 een kort geding gevoerd namens eiseres – te weten het bestuur van de Afdeling – tegen de Vereniging. Bij vonnis van 28 februari 2012 heeft de voorzieningen-rechter eiseres in het kort geding niet-ontvankelijk verklaard omdat het bestuur van de Afdeling noch een natuurlijk, noch een rechts¬persoon vormt.
2.4 Er is vervolgens overwogen om opnieuw te dagvaarden, maar dat is niet gebeurd.
2.5 Enkele op dat moment binnen het bestuur van de Afdeling fungerende bestuursleden hebben verweerster in februari 2012, onder meer in een telefoongesprek, gevraagd om het onderliggende dossier van de door verweerster behandelde zaak toegankelijk te maken voor en ter beschikking te stellen aan het bestuur van de Afdeling. Verweerster heeft kenbaar gemaakt niet aan dit verzoek te willen voldoen met een beroep op haar geheimhoudingsplicht/verschoningsrecht.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijt¬baar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) een onjuiste weergave geeft van het in februari 2012 gevoerde telefoongesprek, nu verweerster volgens klagers in dat gesprek heeft gemeld namens de Afdeling op te treden;
b) geweigerd heeft om het bestuur van de Afdeling te informeren over de status van het dossier;
c) de heer X in het kort geding niet als eiser heeft opgevoerd;
d) geweigerd heeft om de Afdeling inzage te geven in het dossier.
4 BEOORDELING
4.1 De klachtonderdelen a) en d) zullen in het navolgende afzonderlijk worden behandeld. De klachtonderdelen b) en c) zullen gezamenlijk worden behan-deld.
4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a) oordeelt de raad als volgt. Klagers verwijten verweerster dat zij niet erkent dat zij in het in februari 2012 met klager sub 2 gevoerde telefoongesprek heeft gesteld voor de Afdeling opgetreden. Uit de verklaring van verweerster ter zitting blijkt dat zij erkent in eerste instantie aldus te hebben verklaard. Zij stelt echter ook dat zij zich gaandeweg het telefoongesprek realiseerde dat er sprake was van een misverstand, nu zij degene die haar over het dossier opbelde (klager sub 2) niet kende, terwijl die persoon wel stelde te spreken namens de partij waarvoor verweerster meende te hebben opgetreden. Dit gaf haar aanleiding om het telefoongesprek te beëindigen om intern ruggespraak te voeren.
4.3 Naar het oordeel van de raad leeft er bij klagers en verweerders dan ook feitelijk geen verschillend idee over het gevoerde telefoongesprek. Dat verweerster gedurende dat gesprek moest bijdraaien in haar aanvankelijk onjuiste opvatting ten aanzien van de persoon van haar opdracht¬gever, is naar het oordeel van de raad niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad ziet daarin juist een aanwijzing dat bij verweerster geen sprake was van opzet, maar van een oprechte verkeerde voorstelling van zaken – ongeacht de vraag of die aan haar toe te rekenen was.
4.4 Klachtonderdeel a) is dan ook ongegrond.
4.5 Ten aanzien van de klachtonderdelen b) en c) oordeelt de raad als volgt. Deze klachtonderdelen hebben beide betrekking op de omstandigheid dat verweerster aanvankelijk – ten onrechte – in de veronderstelling leefde als advocaat op te treden namens (het bestuur van) de Afdeling. Daar heeft zij ook naar gehandeld en dat heeft zich gemanifesteerd in de verweten gedragingen: het vermelden van het bestuur van de Afdeling – en niet van de heer X – in de dagvaarding en het niet-rapporteren over de zaak aan klager sub 2, terwijl hij feitelijk wel deel uitmaakte van dat bestuur.
4.6 Dat verweerster een verkeerde voorstelling van zaken had ten aanzien van haar opdrachtgever is naar de raad oordeelt het gevolg van het feit zij zich onvoldoende heeft verdiept in de samenstelling van het bestuur. Door aldus te handelen heeft verweerster de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare overschreden. Zij had één en ander immers eenvoudigweg in het handelsregister van de Kamer van Koophandel kunnen verifiëren.
4.7 Klachtonderdelen b) en c) zijn dan ook gegrond.
4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel d) oordeelt de raad als volgt. Toen verweerster zich realiseerde dat zij in werkelijkheid niet voor de Afdeling mocht optreden, maar slechts namens haar cliënt de heer X, heeft zij vanaf dat moment daar ook naar gehandeld en vervolgens geweigerd om het dossier ter inzage te geven aan klagers.
4.9 Die weigering is naar de raad oordeelt terecht. Verweerster is niet gehouden om haar geheimhoudingsplicht ten aanzien van haar werkelijke cliënt te doorbreken ten behoeve van de partij die haar dat heeft verzocht, terwijl die partij feitelijk niet haar cliënt is en met wie zij ook geen contact heeft gehad.
5 MAATREGEL
5.1 Gelet op het feit dat verweerster kenbaar heeft gemaakt de onjuistheid van haar handelen te hebben ingezien, alsmede gelet op het feit dat klagers geen schade hebben geleden ten gevolge van het handelen van verweerster, acht de raad termen aanwezig af te zien van de oplegging van een maatregel.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a) en d) ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b) en c) gegrond.
Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. E.C. Gelok, H.C.M.J. Karskens, B.J. Sol, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. M.J.E. van den Bergh als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 15 oktober 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 15 oktober 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klagers
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld:
ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen door:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
en ten aanzien van de gegrond verklaarde klachtonderdelen door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl