Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-04-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4272

Zaaknummer

13-76

Inhoudsindicatie

klacht van de ene tegen de andere advocaat dat deze in processtuk mededelingen heeft gedaan die aantoonbaar feitelijk onjuist zijn wordt door de voorzitter als kennelijk ongegrond afgewezen.

Uitspraak

Beslissing van 17 april 2013

in de zaak 13-76

naar aanleiding van de klacht van:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 20 maart 2013 met kenmerk RvT 1112-9428, door de raad ontvangen op 21 maart 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 5.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is in een arbeidsconflict opgetreden voor mevrouw van O. Verweerder stond haar werkgeefster E. B.V. bij.

1.3 Mevrouw van O. was op 18 juni 2012 op non actief gezet door haar werkgeefster. Haar werkgeefster gaf haar een beëindigingvoorstel mee. Als dat niet zou worden aanvaard dat zou een ontbindingsprocedure in gang worden gezet. Mevrouw van O. heeft dat voorstel niet aanvaard.

1.4 Klager heeft namens mevrouw van O. op 29 juni 2012 een voorstel tot mediation gedaan. Dit laatste voorstel werd aanvankelijk door E. BV afgewezen maar op 23 juli 2012 is E. B.V. daarmee alsnog akkoord gegaan.

1.5 Op 10 augustus 2012 hebben klager en verweerder met elkaar over de kwestie getelefoneerd. Dat gebeurde naar aanleiding van een e-mailbericht van mevrouw van O. aan E. B.V. Dat e-mailbericht luidt als volgt:

"Jullie verwijten mijn advocaat de zaak te vertragen.

Ik snap dat niet. De grootste vertraging is ontstaan omdat jullie advocaat pas na bijna 4 weken ons voorstel tot mediation accepteerde. In de tussentijd heeft hij mijn advocaat wel 10 keer verteld dat de arbeidsovereenkomst ontbonden zou worden. Jullie advocaat heeft ook de mediators, die mijn advocaat heeft voorgesteld, zonder een reden te geven afgewezen.

Mediation heeft alleen zin als we allemaal hetzelfde willen. Ik vraag jullie daarom vriendelijk om mij te bevestigen dat jullie de mediation willen om de problemen uit te praten zodat ik kan blijven werken bij (lees: E. B.V.). Dat heeft mijn advocaat voorgesteld een jullie advocaat heeft dat geaccepteerd. Maar hij heeft er ook bij gezegd dat ik jullie neus uitkomt. Dat voorspelt weinig goeds. Daarom wil ik duidelijk hebben dat jullie echt gaan voor voortzetting van de samenwerking. Daarna kunnen we afspreken hoe we de mediation laten verlopen en welke mediator we willen hebben. Als jullie dat niet willen, heeft de mediation geen zin en moeten de advocaten maar een regeling afspreken."

1.6 Daarop volgde een contact tussen klager en verweerder en nadien (en begrepen wordt mede naar aanleiding daarvan) schreef mevrouw van O. in een e-mailbericht aan E. B.V.:

"Mijn advocaat heeft telefonisch contact gehad met jullie advocaat. Jullie advocaat heeft in dat gesprek aangegeven dat jullie de voorkeur geven aan een regeling en derhalve een mediationtraject niet zien zitten.

Mijn advocaat zal daarom via jullie advocaat een voorstel doen. Via mijn advocaat hoor ik dan wel wat jullie reactie daarop is."

1.7 Op diezelfde dag, dus ook op 10 augustus 2012, schreef klager aan verweerder onder meer:

"zoals verzocht geef ik u hierbij de voorwaarden waaronder mijn cliënte bereid is in te stemmen met een beëindiging."

Dat voorstel werd echter afgewezen. Van de zijde van E. B.V werd gevraagd om een nieuw voorstel.

1.8 Partijen zijn het niet eens geworden en op 4 september 2012 heeft verweerder namens zijn cliënte een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter ingediend.

1.9 Bij brief van 5 september 2012 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

in zijn verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst een onjuiste weergave van de feiten te geven door daarin te schrijven:

"naar aanleiding van de e-mailberichten welke mevrouw (lees: van O.) aan de directie verzond heeft ondergetekende de gemachtigde van mevrouw (lees: van O.) verzocht aan te geven wat zijn cliënte nu eigenlijk wil: een vertrekregeling of een mediation.

De gemachtigde van mevrouw (lees: van O.) heeft vervolgens aangegeven dat zijn cliënte niet voor mediation kiest maar voor een vertrekregeling."

2.2 Volgens klager is de passage in het verzoekschrift dat hij heeft aangegeven dat zijn cliënte koos of gekozen had voor een vertrekregeling in plaats van mediation in strijd met de feiten.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

3.2 Uit de hiervoor geciteerde passages blijkt dat mevrouw van O. van het mediationtraject verwachtte, zelfs verlangde, dat dat traject erop gericht zou zijn dat de problemen zouden worden uitgepraat "zodat ik (lees: mevrouw van O.) kan blijven werken bij (lees: E. B.V.)" en als E. B.V. “dat” niet zou willen moest er maar een vertrekregeling komen. Dat, zoals mevrouw van O. in dat bericht verder schrijft, verweerder en/of E. B.V. met haar voorstel, waarbij het doel van de mediation zo bepaald en beperkt was dat het de eerste optie van E. B.V. zou uitsluiten, akkoord was gegaan blijkt evenwel niet en in het licht van hetgeen waar E. B.V. eerder op mikte was net zo min te verwachten dat E. B.V. dat alsnog zou doen.

3.3 De kern van het verwijt dat klager verweerder maakt is gelegen in het feit dat in het verzoekschrift is gesteld dat de gemachtigde van mevrouw van O. vervolgens, dat is na en naar aanleiding van de hiervoor aangehaalde e-mailberichten en het overleg tussen klager en verweerder dat daaromheen speelde, in de ontbindingsprocedure die daarop volgde heeft aangegeven dat zijn cliënte niet voor mediation koos maar voor een vertrekregeling.

3.4 Tegen de hiervoor beschreven achtergrond is hetgeen klager en verweerder vervolgens in hun telefonisch contact van 10 augustus 2012 hebben besproken niet van belang, nu niet is gesteld of gebleken dat klager in dat gesprek afstand heeft genomen van de uit het voorgaande sprekende inperking van het doel van de mediation door zijn cliënte.

3.5 In die belichting kan niet gezegd worden dat verweerder door te schrijven dat klager had aangegeven dat zijn cliënte geen mediation maar een vertrekregeling wenste willens en willens wetens een onjuistheid heeft debiteerd. De klacht is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 17 april 2013.

griffier  voorzitter