Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-01-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA3871

Zaaknummer

R. 3932/12.66

Inhoudsindicatie

Verweerder is advocaat van de voormalige werkgever van klaagster in een arbeidsgeschil. Verweerder heeft klaagster in een brief verzocht verdere correspondentie uitsluitend via hem te voeren. Daarna heeft de cliënte van verweerder klaagster rechtstreeks aangeschreven, welke brief klaagster ongeopend aan verweerder heeft gestuurd. Verweerder heeft hierop klaagster een brief gestuurd met bijvoeging van een kopie van de eerder bedoelde brief van zijn cliënte. Verweerder verzocht klaagster in zijn brief om binnen een bepaalde termijn te reageren. Klacht dat verweerder niet heeft laten weten dat zijn cliënte klaagster niet opnieuw rechtstreeks zou benaderen; voorts dat verweerder in zijn brief aan klaagster een te korte termijn heeft gesteld en bij die brief een kopie van een brief van zijn cliënte in plaats van het origineel heeft gevoegd.

Inhoudsindicatie

De plaatsvervangend voorzitter wijst de klacht als deels kennelijk niet-ontvankelijk, deels kennelijk ongegrond en overigens als van onvoldoende gewicht af.

Inhoudsindicatie

In het verzet blijkt dat de plaatsvervangend voorzitter de klacht niet juist heeft weergegeven. Het verzet wordt hierom gegrond verklaard.

Inhoudsindicatie

De raad oordeelt dat verweerder niet kan worden tegengeworpen dat zijn cliënte nog rechtstreeks een brief aan klaagster heeft gestuurd. Het handelen van de cliënte kan verweerder niet worden toegerekend.

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft bij zijn brief aan klaagster een kopie van de brief van zijn cliënte gevoegd. De raad is van oordeel dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat verweerder zich aan oplichting of een poging daartoe heeft schuldig gemaakt. Klaagster baseert haar klacht op de hypothese dat verweerder als bijlage bij zijn brief een andere brief gevoegd zou kunnen hebben dan de brief die de cliënte van verweerder eerder rechtstreeks aan klaagster had gestuurd.

Inhoudsindicatie

De termijn die door verweerder aan klaagster is gesteld is niet te kort. De raad verklaart het verzet gegrond en de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Uitspraak

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de Raad van Discipline van 5 maart 2012, door de raad ontvangen op 6 maart 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    Bij beslissing van 3 april 2012 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad klachtonderdeel a als deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond afgewezen. Klachtonderdeel b heeft de plaatsvervangend voorzitter als van onvoldoende gewicht afgewezen. De beslissing is aan partijen verzonden op 3 april 2012.

1.3    Bij brief van 12 april 2012, door de raad ontvangen op 13 april 2012, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter.

1.4    Bij brieven van 8 oktober 2012 en 17 oktober 2012 heeft klaagster stukken in het geding gebracht.

1.5    Bij brieven van 18 oktober 2012 en 19 oktober 2012 heeft verweerder stukken in het geding gebracht.

1.6    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 5 november 2012 in aanwezigheid van klaagster en haar echtgenoot B., en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Klaagster heeft een pleitnota overgelegd, waarvan zij een gedeelte heeft voorgedragen.

1.7    De raad heeft kennisgenomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de vaststaande feiten uitgegaan die de plaatsvervangend voorzitter heeft vermeld in de bestreden beslissing onder nummer 1. De raad laat het niet voorgedragen deel van de pleitnota van klaagster buiten beschouwing.

2.2    Bij brief van 24 oktober 2011 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

 

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Klaagster verwijt verweerder meer in het bijzonder:

a.    dat verweerder niet heeft laten weten dat zijn cliënte klaagster, na de brief van verweerder aan klaagster van 29 september 2011, niet opnieuw rechtstreeks zou benaderen;

b.    dat verweerder bij zijn brief van 11 oktober 2011 een te korte termijn heeft gesteld en bij die brief een kopie van een brief van zijn cliënte in plaats van het origineel van die brief heeft gevoegd.

3.3    In het verzet heeft klaagster haar bezwaren tegen het handelen van verweerder gehandhaafd. Klaagster heeft aangevoerd dat de plaatsvervangend voorzitter haar klacht niet juist heeft weergegeven. Klaagster heeft de essentie van haar klacht kort samengevat in de stelling dat de brief van 29 september 2011 van verweerder, de fotokopie van 6 oktober 2011 van verweerders cliënte en de brief van 11 oktober 2011 van verweerder een geheel vormen dat geduid moet worden als oplichting.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad verenigt zich met het uitgangspunt voor de beoordeling van de klacht, zoals de plaatsvervangend voorzitter dit onder nummer 4.1 van de bestreden beslissing heeft vermeld.

5.2    Bij de behandeling van het verzet ter zitting heeft klaagster toegelicht dat en waarom de plaatsvervangend voorzitter haar klacht niet juist heeft weergegeven. In het bijzonder heeft klaagster gesteld dat de  aanname – in de weergave van de klacht – dat aan de brief van verweerder van 11 oktober 2011 aan klaagster de bijlage niet gehecht was, onjuist is. Klaagster heeft, onder verwijzing naar haar klacht, toegelicht dat haar klacht betrekking heeft op het feit dat verweerder bij zijn brief een kopie van een brief van zijn cliënte had gevoegd, in plaats van het origineel van die brief.   

Verweerder heeft te kennen gegeven dat ook volgens hem de klacht onjuist is weergegeven.

5.3    De raad heeft, gelet op het verhandelde ter zitting, de klacht geformuleerd zoals hiervoor onder nummer 3.2 is vermeld.

5.4    Het verzet is gezien het voorgaande gegrond. De raad zal de onder nummer 3.2 weergegeven klacht beoordelen.   

Ten aanzien van klachtonderdelen a en b   

5.5    Gelet op de kernachtige samenvatting van de klacht in het verzetschrift, zoals hiervoor is weergegeven, zal de raad de onderdelen gezamenlijk beoordelen.

5.6    In het algemeen geldt dat slechts in uitzonderlijke gevallen een wederpartij met succes kan klagen over de wijze waarop een advocaat de belangen van zijn cliënt behartigt.    

Het tuchtrecht dient er niet toe de advocaat in het voordeel van de wederpartij te beperken in zijn vrijheid zijn cliënt bij te staan op een wijze die hem en de cliënt goeddunkt. Zo staat het een advocaat vrij in het belang van zijn cliënt, zoals die cliënt dat ziet, een bepaald standpunt in te nemen, ook indien dat standpunt achteraf feitelijk of juridisch onjuist zou blijken te zijn. De vrijheid is echter niet onbeperkt. Zo dient de advocaat zich te onthouden van stellingen waarvan hij de onwaarheid kent of aanstonds kan kennen en die schadelijk kunnen zijn voor derden. Ook dient hij gebleken onwaarheden recht te zetten. Voorts dient de advocaat zich te onthouden van nodeloos grievende uitlatingen over de wederpartij van zijn cliënt.

5.7    De raad is van oordeel dat verweerder op zichzelf niet kan worden tegengeworpen dat zijn cliënte op 6 oktober 2011 rechtstreeks een brief aan klaagster heeft gestuurd, ook al had verweerder in zijn brief van 29 september 2011 aan klaagster verzocht om de correspondentie uitsluitend via hem, verweerder, te laten verlopen. Het handelen van zijn cliënte kan hem niet worden toegerekend.   

Verweerder heeft bij brief van 11 oktober 2011 klaagster een kopie gestuurd van de brief van 6 oktober 2011, nadat klaagster deze ongeopend aan verweerder had doorgestuurd. Deze handelwijze valt binnen de vrijheid die verweerder heeft om de belangen van zijn cliënte te behartigen op de wijze die hem goeddunkt. Verweerder kon het in het belang van zijn cliënte oordelen om het in de brief van 6 oktober 2011 staande verzoek van zijn cliënte, zoals dat verzoek bleek uit de door hem aan klaagster toegezonden kopie,  aan klaagster over te brengen en haar te vragen om een reactie.

5.8    De raad is voorts van oordeel dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat verweerder zich aan oplichting of een poging daartoe heeft schuldig gemaakt.

Klaagster baseert haar stelling enkel op de hypothese dat verweerder als bijlage bij zijn brief van 11 oktober 2011 een andere (kopie)brief gevoegd zou kunnen hebben dan de brief die de cliënte van verweerder op 6 oktober 2011 aan klaagster had gestuurd en welke brief klaagster ongeopend aan verweerder heeft doorgestuurd.   

Niet is gebleken of aannemelijk geworden dat verweerder een kopie van een andere brief dan van de oorspronkelijke brief bij zijn brief van 11 oktober 2011 heeft gevoegd.

5.9    De raad merkt ten overvloede op dat klaagster het door haar beredeneerde hypothetische risico had kunnen voorkomen door verweerder een schriftelijk antwoord te sturen waarin zij duidelijk aangaf wat de aan haar gestelde vraag was en wat haar antwoord daarop was.

5.10    De raad overweegt tenslotte dat de door verweerder in zijn brief aan klaagster gestelde termijn, mede gezien de inhoud van de brief, niet zodanig kort of onredelijk is dat verweerder daarmee de gerechtvaardigde belangen van klaagster nodeloos heeft geschaad.

5.11    Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de klacht in beide onderdelen ongegrond is.

 

6    BESLISSING

De Raad van Discipline

-    verklaart het verzet gegrond;

-    verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.A. van Keulen, J.H.M. Nijhuis en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 januari 2013.

griffier    voorzitter