Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

17-10-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:122

Zaaknummer

13-279A + 13-280A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaten wederpartij klager/gefailleerde. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 17 oktober 2013

in de zaken 13-279A en 13-280A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

1. Mr.

2. Mr.

advocaten te Amsterdam

verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 17 september 2013 met kenmerk 1313-0174, door de raad ontvangen op 19 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder sub 1 heeft op verzoek van zijn cliënten het faillissement aangevraagd van een vennootschap onder firma en haar vennoten. Klager is middellijk bestuurder en aandeelhouder van een van die vennoten.

1.3 Bij beschikking van de rechtbank Dordrecht van 13 november 2012 is het verzoek van de cliënten van klager om de VOF en haar vennoten in staat van faillissement te verklaren afgewezen. Namens zijn cliënten heeft verweerder sub 1 hoger beroep aangetekend tegen deze afwijzing. Bij beschikking van 29 januari 2013 heeft het gerechtshof Den Haag de VOF en haar vennoten alsnog in staat van faillissement verklaard.

1.4 Klager heeft de cliënten van verweerder sub 1 in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter te Zaandam. In deze procedure werd een groot aantal verklaringen voor recht gevorderd, waaronder een verklaring voor recht dat een van de cliënten van verweerder sub 1 de faillissementsaanvraag niet had mogen entameren. Gelet op het karakter van de kort geding procedure heeft de kantonrechter de gevorderde voorlopige voorzieningen afgewezen en klager en de door hem bestuurde vennootschappen veroordeeld in de kosten van de procedure.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder sub 1 een faillissementsaanvraag jegens het bedrijf van klager heeft doorgezet terwijl daar geen aanleiding toe bestond;

b) verweerder sub 1 ten onrechte betalingen van de faillissementskosten van klager vordert;

c) verweerders hebben nagelaten klager te wijzen op de onbevoegdheid van de kantonrechter.

3 BEOORDELING

3.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het hof van discipline- de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht- gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) per behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking, wordt voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal en slechts in een uitzonderingsgeval gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a) en b)

3.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Met deze klachtonderdelen verwijt klager verweerder sub 1 dat hij de faillissement aanvraag heeft doorgezet, terwijl daartoe geen aanleiding bestond en dat hij ten onrechte betaling van de faillissementskosten van klager heeft gevorderd. Uit het feit dat het gerechtshof te Den Haag bij beschikking in hoger beroep het faillissement alsnog heeft uitgesproken, blijkt dat verweerder sub 1 het faillissement niet ten onrechte heeft aangevraagd. Uit de stukken van het dossier blijkt voorts dat geen betaling van faillissementskosten wordt gevorderd. De declaratie is uitsluitend als productie overgelegd om de kosten van het faillissement aan het hof inzichtelijk te maken. De klachtonderdelen zijn mitsdien kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

3.3 Met dit klachtonderdeel verwijt klager verweerders dat zij hebben nagelaten om hen te wijzen op de onbevoegdheid van de kantonrechter, waardoor hij onnodig extra kosten heeft gemaakt. In dat kader maakt klager ook bezwaar tegen de inleeskosten die verweerder sub 2 heeft gemaakt, omdat hij de cliënten van verweerder sub 1 in kort geding heeft bijgestaan.

3.4 Verweerders hebben onbetwist gesteld dat zij überhaupt geen beroep hebben gedaan op de onbevoegdheid van de kantonrechter. Dit verweer is slechts gevoerd door de overige gedaagden in de procedure. Verweerders hebben voorts gemotiveerd toegelicht dat zij als gevolg van de door klager gestarte procedure kosten hebben moeten maken ter voorbereiding van de zitting. Verweerders hebben in het belang van hun cliënten de kantonrechter verzocht om de daadwerkelijk gemaakte proceskosten te vergoeden, welke vordering is toegewezen. Klager heeft tegen de proceskostenveroordeling geen hoger beroep ingesteld. Het tuchtrecht dient er niet toe om bij wijze van verkapt hoger beroep een dergelijke kwestie alsnog ter toetsing voor te leggen. 

3.5 Ook dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 17 oktober 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 oktober 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- klager

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.