Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-11-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2013:160
Zaaknummer
13-307NH
Inhoudsindicatie
“Voorzittersbeslissing. Klacht tegen gezamenlijke echtscheidingsadvocaat kennelijk ongegrond.”
Inhoudsindicatie
Uitspraak
Beslissing van 15 november 2013
in de zaak 13-307 NH
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw
Gemachtigde: mr.
klaagster
tegen:
mr.
advocaat te
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland van 15 oktober 2013 met kenmerk td/np/12-004, door de raad ontvangen op 18 oktober 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Verweerder heeft opgetreden als advocaat voor zowel klaagster als haar ex-echtgenoot, in het kader van hun echtscheiding. Verweerder heeft de opdracht gekregen om te bemiddelen bij onder meer de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, alsmede om de echtscheiding aan te vragen. Daartoe heeft verweerder op naam van klaagster een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand.
1.3 Tussen klaagster en haar ex-echtgenoot is een echtscheidingsconvenant gesloten in oktober 2010 ("het eerste convenant"). Daarin werd overeengekomen dat de echtelijke woning aan de ex-echtgenoot zou worden toebedeeld en dat aan klaagster wegens overbedeling een vergoeding zou worden betaald.
1.4 Nadien is gebleken dat de ex-echtgenoot de financiering van de echtelijke woning niet rond kreeg. Ook bleek dat de rechtbank het in het eerste convenant vastgelegde ouderschapsplan niet zou goed keuren.
1.5 Verweerder heeft klaagster en de ex-echtgenoot bericht dat het eerste convenant op twee essentiële punten niet uitvoerbaar was en dat zij opnieuw met elkaar in gesprek moesten om onderlinge overeenstemming te bereiken. Daarbij heeft verweerder aangegeven zich terug te trekken wanneer zij er niet opnieuw uit zouden komen.
1.6 Vervolgens zijn klaagster en de ex-echtgenoot opnieuw in gesprek gegaan, op het kantoor van verweerder en in aanwezigheid van verweerder als bemiddelaar.
1.7 In december 2010 is klaagster met de ex-echtgenoot een nieuw convenant overeengekomen ("het tweede convenant"). Op grond van het tweede convenant zou de echtelijke woning verkocht worden en mocht de ex-echtgenoot tot de verkoop en overdracht in het huis blijven (tegen betaling van de woonlasten).
1.8 In februari 2011 zijn nog enkele wijzigingen op het tweede convenant doorgevoerd, waarmee de alimentatieberekening is aangepast.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij, bij de totstandkoming van het uiteindelijke convenant tussen klaagster en haar ex-echtgenoot, alleen de belangen van de ex-echtgenoot heeft behartigd.
3 BEOORDELING
3.1 De voorzitter overweegt dat een advocaat op uitdrukkelijke wens van scheidende echtelieden voor hen beiden kan optreden, dit in uitzondering op de hoofdregel dat een advocaat slechts voor één partij kan optreden. De advocaat dient daarbij grote zorgvuldigheid te betrachten en zich ervan te vergewissen dat beide partijen de consequenties van de te nemen stappen begrijpen. In het algemeen zal het van belang zijn dat partijen schriftelijk op hun mogelijkheden en hun voorgenomen toegevingen worden gewezen, naast vastlegging van de regeling welke partijen en de gezamenlijke advocaat voor ogen staat.
3.2 Op grond van de correspondentie en stukken die zich in het klachtdossier bevinden is de voorzitter niet gebleken dat verweerder zich onvoldoende van deze verplichtingen heeft gekweten.
3.3 De reden waarom het eerste convenant moest worden aangepast zag op de niet-uitvoerbaarheid daarvan. Die niet-uitvoerbaarheid werd mede veroorzaakt door het feit dat de ex-echtgenoot zijn financiering voor de overname van de gehele voormalige echtelijke woning niet rond kreeg. Dit feit is, zo constateert de voorzitter, ook geverifieerd door verweerder. De stelling van klaagster dat zij er geen genoegen mee had hoeven nemen dat toedeling van de echtelijke woning aan de ex-echtgenoot niet mogelijk was snijdt dan ook geen hout. Met de constatering dat de ex-echtgenoot de financiering niet rond kreeg was de onuitvoerbaarheid van het eerste convenant gegeven. Klaagster kon daar weinig aan veranderen.
3.4 Daarbij komt dat het niet op de weg van verweerder, als gezamenlijke echtscheidingsadvocaat, lag om klaagster op dit punt in meer partijdige zin te adviseren. Het feit dat verweerder klaagster en haar ex-echtgenoot heeft geadviseerd opnieuw in overleg te treden over een nieuw convenant past in zijn rol zal gezamenlijke advocaat. Ook past in die rol dat verweerder, zoals hij partijen genoegzaam duidelijk heeft gemaakt, zich zou terugtrekken wanneer partijen er niet uit zouden komen. Die situatie heeft zich, bij de totstandkoming van het tweede convenant, niet voorgedaan, omdat klaagster en de ex-echtgenoot gezamenlijk hebben besloten de echtelijke woning te verkopen.
3.5 Het verwijt dat klaagster maakt aan verweerder over het niet in het echtscheidingsconvenant (en daarmee in de echtscheidingsbeschikking) opnemen van de afkoopwaarde van de levensverzekering is, naar het oordeel van de voorzitter, evenmin terecht. Ten tijde van de indiening van het echtscheidingsverzoek was de echtelijke woning nog niet verkocht en was de afkoopwaarde van de levensverzekering nog niet bekend.
3.6 Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat niet gebleken is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van gemeenschappelijk echtscheidingsadvocaat van klaagster en haar ex-echtgenoot. De voorzitter zal de klacht daarom, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 15 november 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 15 november 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
en per gewone post aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.