Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-11-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2013:186
Zaaknummer
R. 4151/13.58
Inhoudsindicatie
Klager heeft zijn advocaat onvoldoende geïnformeerd over relevante gebeurtenissen. Klager heeft evenmin gereageerd op een aantal brieven van zijn advocaat. Onder die omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat verweerder de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd.
Inhoudsindicatie
De beklaagde advocaat heeft ter gelegenheid van de zitting nogmaals bevestigd dat hij zijn verhoogde uurtarief zal verlagen naar het eerder overeengekomen tarief. Gelet hierop is het klachtonderdeel wat hier op ziet van onvoldoende gewicht en derhalve ongegrond. De klacht is ongegrond.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 18 maart 2013 aan de Raad van Discipline met kenmerk R 12/3/41, door de raad ontvangen op 20 maart 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 9 september 2013 van de raad in aanwezigheid van klager en verweerder. Klager werd ter zitting vergezeld door mr. R., senior legal counselor te N.. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder heeft klager bijgestaan in een geschil met de verhuurder van zijn woning.
2.3 Er zou sprake zijn van een betalingsachterstand van € 1.197,48 en de verhuurder dreigde met ontruiming van de woning.
2.4 Klager had voorts een probleem met de bank. Klager was zijn bankpas verloren en de politie wilde daarvan geen aangifte opnemen. De bank vermoedde dat klager begunstigde was geweest bij een frauduleuze overboeking via zijn rekening bij een andere bank.
2.5 Klagers rekening bij de bank werd vervolgens op 12 maart 2012 geblokkeerd/opgeheven en klager kon niet langer aan zijn betalingsverplichtingen voldoen.
2.6 Klager kon daardoor ook niet met afschriften bij de deurwaarder aantonen dat hij wel huur had betaald.
2.7 Verweerder heeft de bank in kort geding gedagvaard voor de Rechtbank Amsterdam en gevorderd de bank te gebieden de rekeningafschriften van mei 2011 tot en met oktober 2011 van de rekening van klager aan hem te doen toekomen.
2.8 Bij vonnis van 8 mei 2012 is de vordering door de voorzieningenrechter bij verstek toegewezen. Daarbij werd aan de bank een dwangsom opgelegd van € 500,00 voor iedere dag dat zij niet zou voldoen aan het vonnis tot een maximum van € 10.000,00.
2.9 Verweerder heeft dit vonnis aan de bank laten betekenen.
2.10 Op 11 juni 2012 was de maximale dwangsom verbeurd en heeft verweerder een tweede kort geding aanhangig gemaakt en wederom afgifte van de bankafschriften gevorderd alsmede een hogere dwangsom.
2.11 Bij brief van 12 juni 2012 heeft verweerder klager een kopie van de (tweede) dagvaarding in kort geding doen toekomen en klager bericht dat de behandeling ter zitting zal plaatsvinden op 4 juli 2012 te 09.30 uur. Verweerder heeft klager verzocht een kwartier voor de zitting aanwezig te zijn.
2.12 Verweerder heeft klager bij brief van 28 juni 2012 een aantal bankafschriften doen toekomen, die hij van de bank had ontvangen. Verweerder heeft klager verzocht hem kenbaar te maken welke bedragen naar de verkeerde rekeningnummers zijn overgemaakt.
2.13 Ter zitting, alwaar klager niet aanwezig was, is een schikking getroffen met de bank voor een bedrag van € 11.200,--.
2.14 Verweerder heeft voor zijn werkzaamheden twee toevoegingen aangevraagd met een eigen bijdrage van respectievelijk € 76,-- en € 127,--.
2.15 Voorts heeft verweerder aan klager twee opdrachtbevestigingen verstuurd waarin een uurtarief van respectievelijk € 175,00 en € 300,-- werd genoemd voor het geval de toevoeging zou worden afgewezen of ingetrokken. De eerste opdrachtbevestiging is ongedateerd. De tweede opdrachtbevestiging is gedateerd op 11 juni 2012.
2.16 Verweerder heeft van de bank het afgesproken bedrag van € 11.200,-- ontvangen. Omdat vervolgens bij de resultaatsbeoordeling de toevoegingen door de Raad voor Rechtsbijstand werden ingetrokken heeft verweerder dit bedrag verrekend met zijn declaratie ten bedrage van € 5.070,83. Het resterende bedrag ad € 5.599,23 heeft klager contant op 26 juni 2012 van hem ontvangen.
2.17 Tijdens het dekenspreekuur op 8 oktober 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder, dat hij:
a. niet heeft gedaan wat hij moest doen, namelijk er voor te zorgen dat het oorspronkelijke probleem met de verhuurder, het probleem met de verloren bankpas alsmede de negatieve consequenties daarvan voor klager werden opgelost;
b. onduidelijkheid heeft laten bestaan over het uurtarief en dat verweerder het moedwillig er toe heeft geleid dat klager niet langer voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam.
4 VERWEER
Ten aanzien van klachtonderdeel a
4.1 Verweerder betwist dat hij klager niet naar behoren zou hebben bijgestaan. Verweerder heeft gesteld dat hij met klager heeft afgesproken dat hij de bank zou aanschrijven om de bankafschriften van mei 2011 tot en met oktober 2011 te verkrijgen zodat klager kon aantonen dat er geen sprake was van een huurachterstand. Verweerder had intussen met de deurwaarder afgesproken dat deze voorlopig geen verdere incassomaatregelen zou treffen. Klager heeft niet gereageerd op de brief van verweerder van 28 juni 2012 zodat verweerder heeft aangenomen dat het tweede kort geding doorgang moest vinden.
4.2 Verweerder heeft voorts gesteld dat hij het niet als zijn opdracht heeft gezien om de blokkade van de bankrekening op te heffen. Verweerder heeft begrepen dat het klagers doel was aan te tonen dat hij geen huurschuld had. De verhuurder van klager heeft klager opnieuw gedagvaard wegens herhaalde wanprestatie. Verweerder heeft gesteld dat dit geschil niet met hem is besproken c.q. dat klager voor die kwestie geen rechtsbijstand heeft gevraagd aan verweerder.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
4.3 Verweerder heeft gesteld dat hij op 11 juni 2012 met klager heeft afgesproken dat hij zijn werkzaamheden tot het tweede kort geding niet in rekening zou brengen, maar dat hij dan wel een uurtarief van € 300,00 in rekening zou brengen voor de werkzaamheden daarna in het geval klager achteraf niet voor een toevoeging in aanmerking zou komen. Tot dit voorstel is verweerder gekomen omdat de Raad voor Rechtsbijstand de tweede toevoegingsaanvraag mogelijk zou kunnen weigeren, op grond dat het om dezelfde zaak zou gaan en de eerste toevoeging zou kunnen intrekken wegens het financiële resultaat, hetgeen ook is geschied.
5 BEOORDELING
Ten aanzien van klachtonderdeel a
5.1 Vooropgesteld wordt dat een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. In dat kader heeft een advocaat een ruime mate van vrijheid om de zaak te behandelen op een wijze die hem passend voorkomt. Een advocaat handelt tuchtrechtelijk verwijtbaar als hij bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.
5.2 Uit de eerste ongedateerde opdrachtbevestiging volgt dat verweerder klagers belangen zou behartigen ter zake het geschil van klager met zijn verhuurder. Verweerder heeft gesteld dat klager bij hem kwam met als doel het verkrijgen van de bankafschriften om aan te tonen dat de huur door klager was betaald. Verweerder heeft daartoe een kort geding tegen de bank aangespannen en heeft nadat een eerste veroordeling van de bank bij verstek geen resultaat opleverde de bank opnieuw in kort geding doen dagvaarden. Eerst daarna heeft hij bankafschriften van de bank ontvangen. Uit de stukken volgt en door verweerder is onbetwist gesteld dat klager niet heeft gereageerd op verzoeken van verweerder om aan te geven of hij de juiste bankafschriften had ontvangen, reden waarom het tweede aanhangige kort geding is doorgezet. Op 30 juli 2012 heeft verweerder nog een brief aan de deurwaarder geschreven met als bijlage klagers bankafschrift van de maand juli 2011. Verweerder heeft de deurwaarder gevraagd te bevestigen dat de verhuurder geen vordering meer op klager heeft en er derhalve geen aanleiding meer is om de huurovereenkomst door de kantonrechter te laten ontbinden. Uit de reactie van de deurwaarder van 1 augustus 2012 blijkt dat de verhuurder klager beschuldigt van herhaalde wanprestatie en daarom nog steeds ontbinding van het huurcontract en ontruiming van de woning verlangt. Verweerder heeft op 13 augustus 2012 een kopie gestuurd van deze brief aan klager en hem gevraagd om de dagvaarding na ontvangst direct bij hem op kantoor af te geven. Voorts heeft verweerder op 30 juli 2012 een brief aan de bank gezonden met het verzoek om de relatie met klager als cliënt te hervatten. Verweerder heeft klager kopie van zijn brief van 14 augustus 2012 doen toekomen, waarin hij klager heeft verzocht aan te geven of hij verweerder hiervoor wenste in te schakelen. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat klager op beide brieven niet heeft gereageerd. Gelet op het vorenstaande is de raad van oordeel dat verweerder klager (inhoudelijk) naar behoren heeft bijgestaan. Voorts is de raad gebleken dat klager verweerder niet goed heeft geïnformeerd over de herhaalde problemen met zijn verhuurder alsmede dat hij heeft nagelaten te reageren op de brieven van verweerder van 13 en 14 augustus 2012. In deze omstandigheden kan niet worden vastgesteld dat verweerder de belangen van klager niet naar behoren heeft behandeld. Daarom kan ook niet worden geoordeeld dat verweerder ter zake van dit klachtonderdeel een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
5.3 Voor wat betreft de financiën stelt de raad vast dat verweerder klager aanvankelijk zou bijstaan op basis van een toevoeging. In de eerste opdrachtbevestiging heeft verweerder aan klager bevestigd dat hij de toevoeging zou aanvragen en dat het uurtarief € 175,-- bedroeg voor het geval de toevoeging niet zou worden afgegeven of achteraf zou worden ingetrokken. Ten tijde van het verzenden van de tweede opdrachtbrief was duidelijk dat de bank een bedrag van € 10.000,-- had verbeurd aan dwangsommen. Verweerder heeft in zijn tweede opdrachtbrief een uurtarief opgenomen van € 300,--. Nu verweerder ter zitting onvoorwaardelijk heeft aangeboden het uurtarief aan te passen aan € 175,-- is dit klachtonderdeel in zoverre van onvoldoende gewicht c.q. ongegrond.
5.4 Ter zitting heeft klager zijn klacht nader verduidelijkt en aangegeven dat verweerder het ertoe heeft geleid dat klager niet langer in aanmerking kwam voor een toevoeging. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Gezien de stukken is aannemelijk dat een tweede kort geding noodzakelijk was en dat klager reeds door de ingevolge het kort geding vonnis verbeurde boetes niet langer in aanmerking kwam voor een toevoeging. Dit klachtonderdeel is in zoverre eveneens ongegrond.
6 BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a en b ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, plaatsvervangend voorzitter, mrs. L.P.M. Eenens, J.A. van Keulen, P.C.M. van Schijndel, A.J.N. van Stigt, leden, bijgestaan door mr. M. Boender-Radder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 november 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 5 november 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl