Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-05-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4430

Zaaknummer

12-248

Inhoudsindicatie

Klacht dat de declaraties van verweerder niet in verhouding stonden tot de nota’s van hun boekhoudster waartegen zij bezwaar hadden gemaakt; voorts dat verweerder klagers’ bezwaren tegen de kwaliteit van het werk van hun boekhoudster onvoldoende aan de rechter uiteen heeft gezet. Belang van klagers was afgifte van hun administratie. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het feit dat de kosten zo zijn opgelopen aan verweerder te verwijten valt. Dat en waarom klagers de facturen betwistten heeft verweerder in zijn sommaties, processtukken en pleidooi voldoende naar voren gebracht. Klachten ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 13 mei 2013

in de zaak 12-248

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [A] en mevrouw [B]

klager en klaagster,

tezamen klagers

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 13 december 2012 met kenmerk RvT 1112-9347/LB/sd, door de raad ontvangen op 14 december 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het voormalig arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 maart 2013 in aanwezigheid van klagers en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van voormelde brief van de deken met als bijlagen het dossier van onderzoek door de deken.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klagers exploiteerden een restaurant, hun boekhouding hadden zij op 13 februari 2010 voor de duur van één jaar uitbesteed aan een boekhoudster. Klagers waren ontevreden over de kwaliteit van haar werkzaamheden en weigerden betaling van haar facturen. De boekhoudster weigerde met een beroep op een retentierecht uit hoofde van de algemene voorwaarden afgifte van de administratie van klagers zolang haar facturen niet betaald waren.

2.3 Na eerder in september 2010 advies en bijstand te hebben ingeroepen van een advocaat in Den Haag hebben klagers zich in november 2010 tot het kantoor van verweerder gewend met verzoek te bevorderen dat de administratie zou worden afgegeven en de door hen geleden schade zou worden vergoed. Een kantoorgenoot van verweerder heeft deze zaak toen in behandeling genomen. In april 2011 heeft verweerder de zaak van zijn kantoorgenoot overgenomen. Hij constateerde dat nog steeds sprake was van een impasse waarin klagers de facturen niet wensten te voldoen en de boekhoudster de administratie niet wenste af te geven zolang de facturen niet waren voldaan. Verweerder heeft daarop voorgesteld dat klagers het gevorderde bedrag ad € 5.963,10 op zijn derdenrekening zouden storten zodat zij de boekhouding weer onder zich zouden kunnen krijgen en hun belastingaangiftes zouden kunnen verzorgen. Klagers hebben daar niet mee ingestemd , omdat zij niet  de beschikking hadden over dat geld.

2.4 Toen de boekhoudster geen gevolg gaf aan verweerders schriftelijke sommaties d.d. 16 juni 2011 en begin juli 2011 tot afgifte van de administratie, de tweede onder dreiging van een kort geding, heeft verweerder daadwerkelijk een kort geding tot afgifte van de administratie en betaling van een voorschot op de geleden schade aanhangig gemaakt.

2.5 De hoogte van het te vorderen voorschotbedrag is onderwerp van bespreking met klagers geweest in verband met de daarvan afhankelijke hoogte van het verschuldigde griffierecht. Om die reden is het gevorderde voorschot  beperkt tot een bedrag van € 5.000,00.

Ook de onderbouwing van de geleden schade is onderwerp van overleg geweest. Hoewel verweerder van mening was dat het niet ontvangen van een lening van € 20.000,00 wegens het niet kunnen overleggen van de boekhouding niet als schade kon worden aangemerkt, en dat standpunt meerdere malen aan klagers had kenbaar gemaakt, wensten klagers desalniettemin het voorschot te vorderen ter compensatie van het niet kunnen krijgen van de lening. Verweerder is aan die wens tegemoet gekomen. Hij heeft daarnaast ook, maar dan als argumentatie voor het niet voldoen van de facturen, opgesomd in welke opzichten de boekhoudster tekort was geschoten met als gevolg door klagers geleden schade.

2.6 De dagvaarding is op 14 oktober 2011 betekend, de rechtbank heeft op 4 november 2011 de vorderingen tot afgifte en voorschot schadevergoeding bij verstek toegewezen. De boekhoudster heeft op 12 december 2011 tijdig verzet ingesteld en diezelfde dag de boekhouding aan klagers geretourneerd. In reconventie heeft zij betaling van de facturen gevorderd.

2.7 De voorzieningenrechter heeft bij vonnis d.d. 10 februari 2012 de vorderingen van zowel klagers als de boekhoudster afgewezen. Per saldo dienden klagers € 675,00 aan proceskosten aan de boekhoudster te voldoen.

2.8 Bij e-mail van 17 mei 2012 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 Blijkens het verslag van lid van de raad van toezicht mr. [Y] van de bespreking met klagers en verweerder op 5 december 2012 en de toelichting van klagers ter zitting van de raad houdt de klacht in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) de declaraties van verweerder – in totaal € 7.140,19 inclusief btw - niet in verhouding stonden tot de nota’s van hun boekhoudster – in totaal €  5.963,10 inclusief btw - waartegen zij bezwaar hadden gemaakt;

b) verweerder hun bezwaren tegen de kwaliteit van het werk van hun boekhoudster onvoldoende aan de rechter uiteen heeft gezet.

3.2 Ter toelichting van onderdeel b hebben klagers erop gewezen dat verweerder duidelijk had moeten laten uitkomen dat zij de facturen al lang voor de zitting hadden betwist. Nu heeft de rechter ten onrechte aangenomen dat die betwisting eerst op de zitting had plaats gevonden.

Voorts zijn klagers van mening dat verweerder de aard van hun klachten c.q. de door de boekhouder gemaakte fouten onvoldoende heeft belicht, en de door hen dientengevolge geleden schade onvoldoende heeft onderbouwd.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft primair gesteld dat klagers niet ontvankelijk zijn in hun klachten omdat zij hebben ingestemd met de op 13 maart 2012 in de bespreking van klagers´ bezwaren aangeboden creditering van € 300,00 op de laatste nog openstaande declaratie.

4.2 Verweerder betwist dat hij zijn werk niet goed heeft gedaan. Hij heeft met de procedure bereikt dat de administratie werd terug gegeven. Dat de procedure diende te worden vervolgd en een tweede maal een zitting met alle extra kosten van dien diende plaats te vinden heeft hij niet in de hand gehad.

5 BEOORDELING

5.1 Klagers zijn in hun klachten ontvankelijk. Verweerder en zijn kantoorgenoot hebben wel een aanbod gedaan tot gedeeltelijke creditering van hun laatste nota, maar dat was om klagers tegemoet te komen. Uit niets blijkt dat bij aanvaarding van dat aanbod hun verschil van mening van de baan zou zijn. Het aanbod - in de mail van 11 april 2012 – is onvoorwaardelijk gedaan.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het feit dat de kosten zo zijn opgelopen aan verweerder te verwijten valt. In aanvang heeft verweerder klagers de meest voordelige weg geschetst om de administratie weer in handen te krijgen, te weten storting van het factuurbedrag op de derdenrekening. Dan had na afgifte van de administratie de discussie over de verschuldigdheid van de facturen gevoerd kunnen worden. Dat die weg niet is gevolgd, kan verweerder niet worden verweten. Nu heeft om tot die afgifte te komen een procedure plaats moeten vinden. Die procedure heeft als gevolg van het door de wederpartij ingestelde verzet - waar verweerder per definitie geen greep op had - extra kosten met zich mee gebracht. Ook daarvan  treft verweerder geen verwijt. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.3 Verweerder heeft wel degelijk de bezwaren van klagers tegen de werkzaamheden van de boekhoudster in de dagvaarding en de daarbij in het geding gebrachte producties naar voren gebracht. Als producties 4 en 5 heeft verweerder de sommatiebrieven van 30 september 2010 van de voorgaande advocaat van klager en die van 16 juni 2011 van hemzelf in het geding gebracht. Verweerder heeft in deze brief erop gewezen dat de boekhoudster niet verrichte werkzaamheden in rekening heeft gebracht, niet tijdig aangifte bij de belastingdienst heeft gedaan, en overigens contractueel overeengekomen werkzaamheden niet correct heeft uitgevoerd, zodat klagers zich niet gehouden achten tot voldoening van de facturen. Het verwijt van klagers is dan ook feitelijk ongegrond.

5.4 In de dagvaarding heeft verweerder voorts onder punt 10 het tekortschieten van de boekhoudster naar voren gebracht. In zijn pleidooi is verweerder onder punt 22 t/m 29 uitvoerig ingegaan op de diverse bezwaren van klagers tegen de facturen.

5.5 Dat en waarom klagers de facturen betwistten heeft verweerder dus in zijn sommaties, processtukken en pleidooi naar voren gebracht. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat verweerder tekort zou zijn geschoten. Ook dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

De klacht van klagers tegen verweerder is ongegrond.

Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, J.H. Brouwer, M.L.C.M. van Kalmthout en R.P.F. van der Mark, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 mei 2013.

griffier voorzitter