Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-06-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:34

Zaaknummer

R. 4185/13.92

Inhoudsindicatie

Klaagster heeft geen gerechtvaardigde redenen aangevoerd waarom zij twee jaar heeft gewacht voordat zij verweerder erop heeft aangesproken dat er nog stukken ontbraken en vervolgens nog twee jaar heeft gewacht voordat zij ter zake een klacht tegen verweerder heeft ingediend, zodat dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk is.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Klaagster heeft evenmin een gerechtvaardigde reden aangevoerd waarom zij vijf jaar heeft gewacht voordat zij haar klacht betreffende de aanvraag van een toevoegingt tegen verweerder heeft ingediend. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk niet-ontvankelijk.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Op basis van de \stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder met de deskundige informatie heeft gedeeld welke onder zijn geheimhoudingsplicht viel. De mededeling dat aan klaagster stukken zijn toegezonden, is niet van vertrouwelijke aard. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 Gelet op hetgeen over en weer is gesteld kan niet worden vastgesteld dat verweerder bij de behandeling van klaagsters zaak kennelijk onjuist is opgetreden dan wel heeft geadviseerd, waardoor de belangen van klaagster zouden zijn geschaad. Het verwijt dat verweerder over onvoldoende contactuele eigenschappen beschikt, kan evenmin worden vastgesteld.

Uitspraak

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 7 mei 2013, door de raad ontvangen op 8 mei 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft de belangen van klaagster behartigd in een letselschadezaak in de periode 2003 tot en met 2009.

1.2 Verweerder heeft klaagster een opdrachtbevestiging doen toekomen op 3 juni 2003. Verweerder heeft klaagster, voor zover in deze relevant, bevestigd:

“..

Zoals ik U heb medegedeeld bedraagt mijn uurtarief in letselschadezaken op dit moment € 165,00 per uur, exclusief een kostenopslag van 5% en exclusief de verschuldigde BTW. Nu de aansprakelijkheid in dezen is erkend, is de wederpartij gehouden de redelijke kosten voor buitengerechtelijke rechtsbijstand te voldoen. Ik pleeg één keer per kwartaal te declareren en zend mijn declaratie rechtstreeks aan de verzekeringsmaatschappij; de cliënt ontvangt een urenspecificatie ter controle.

Ik heb U tevens medegedeeld dat de werkzaamheden betrekking hebbende op de bestudering van het dossier respectievelijk het uitzetten van een strategie waarschijnlijk niet voor vergoeding in aanmerking zullen komen, omdat de wederpartij zich hoogst waarschijnlijk op het standpunt zal stellen dat het hier dubbele werkzaamheden betreft. U dient er dus rekening mee te houden dat die kosten niet (althans niet aanstonds) zullen worden vergoed.

..”

1.3 Bij brief van 19 oktober 2005 heeft verweerder klaagster, voor zover in deze relevant, bericht:

“..

Verder moet ik betwisten dat tussen ons zou zijn overeengekomen dat Uw kosten door de wederpartij worden vergoed. Ik heb U slechts medegedeeld nu de aansprakelijkheid in deze is erkend, de wederpartij is gehouden de redelijke kosten voor buitengerechtelijke bijstand te voldoen. U heeft kunnen lezen dat en waarom I (red.) zich op het standpunt heeft gesteld dat men de laatste declaraties niet wil voldoen.

..”

1.4 Bij brief van 15 december 2009 heeft verweerder klaagster gemotiveerd bericht dat hij er gelet op de jongste ontwikkelingen geen vertrouwen meer in heeft dat de voor een verantwoorde belangenbehartiging gewenste medewerking en openheid alsnog zal worden verkregen en heeft verweerder geconcludeerd dat hij zich niet langer in staat acht zijn werkzaamheden onder de voor hem acceptabele omstandigheden te continueren. Verweerder heeft klaagster verzocht om zich tot een andere belangenbehartiger te wenden.

1.5 Bij e-mail bericht van 22 december 2009 heeft klaagster verweerder verzocht haar de einddeclaratie te doen toekomen alsmede een verantwoording van het geld dat verweerder onder zich heeft gehouden. Voorts heeft klaagster verweerder verzocht om een overzicht van alle door verweerder verstuurde declaraties met specificaties alsmede opgave door wie en wanneer deze declaraties zijn voldaan. Ten slotte heeft klaagster verweerder verzocht haar gehele dossier aan haar beschikbaar te stellen.

1.6 Bij faxbrief van 22 november 2011 heeft verweerder klaagster geschreven:

“De administratie van mijn kantoor leidde mij uw faxbericht van 17 november 2011 door, waarin u vraagt om een aantal financiële bescheiden. Bij gelegenheid van de beëindiging van de belangenbehartiging door ondergetekende (bijna 2 jaar geleden) heb ik u op uw verzoek en overeenkomstig uw instructies een financieel overzicht doen toekomen; bovendien heb ik u desverzocht het complete dossier ter hand gesteld, inclusief declaraties, betaalgegevens en onderliggende bescheiden, welke toentertijd aanleiding hebben gegeven tot opmerkingen van uw kant. Het dossier is al lang en breed gearchiveerd, u beschikt over de relevante bescheiden en ik acht mij dan ook niet gehouden om dit dossier thans nog te lichten met alle daarmee gemoeide tijd en kosten van dien, temeer daar ik niet zie dat u daarmee iets zult verkrijgen wat u niet reeds heeft.

Als u mij de achtergronden van uw verzoek toelicht en aangeeft in welk specifiek opzicht de u ter beschikking gestelde gegevens naar uw mening niet compleet zijn, kan ik bezien of ik u in dezen van dienst kan zijn; mocht blijken van een omissie van mijn kant dan zullen daar uiteraard geen kosten voor in rekening worden gebracht, voor het geval daarvan geen sprake zal blijken te zijn verzoek ik u mij te bevestigen dat u bereid bent de daarmee gemoeide kosten te vergoeden.”

1.7 Bij e-mail bericht van 23 november 2011 heeft klaagster verweerder wederom verzocht om kopie en specificaties van de declaraties van verweerder.

1.8 Verweerder heeft bij faxbericht van 29 november 2011 zijn aanbod vervat in het e-mail bericht van 22 november 2011 herhaald.

1.9 Klaagster heeft bij e-mailberichten van 30 november, 13 en 21 december 2011 wederom verzocht om kopie en specificaties van de declaraties van verweerder.

1.10 Verweerder heeft bij e-mail bericht van 22 december 2011 klaagster, voor zover in deze relevant, bericht:

“..

Uw vraag naar de facturen meen ik reeds bij mailbericht van 29 november 2011 genoegzaam te hebben beantwoord. Naar aanleiding van de groeiende stroom – overigens weinig gespecificeerde – verwijten: zover ik zie zijn de meeste al aan de orde gekomen tijdens de behandeling van de zaak en is mijn standpunt dus te kennen uit de gevoerde correspondentie. Voor zover enig verwijt niet aan de orde zou zijn geweest meen ik dat ik hier zoveel jaar na dato niet op hoef in te gaan, hetzij omdat sprake is van verjaring, hetzij wegens niet nakoming van uw protestplicht als vervat in artikel 6:89 BW.”

1.11 Bij e-mail bericht van 23 januari 2012 heeft klaagster verweerder onder meer bericht dat zij een klacht tegen verweerder zal indienen.

1.12 Verweerder heeft klaagster bij e-mail bericht van 24 januari 2012 geschreven:

“Nog een keer: u heeft mij destijds uitdrukkelijk verzocht om afgifte van uw gehele dossier inclusief compleet financieel overzicht met onderliggende bescheiden. Aan dat verzoek heb ik voldaan. In uw mailbericht van 22 december 2009 is te lezen dat ik, indien ik delen van het dossier zou willen behouden, die maar zou moeten kopiëren. Ik ben niet in staat, en al evenmin gehouden, u toe te sturen wat u al heeft. De consequentie van uw verzoek is, dat ik de compleetheid van de nog onder mij ressorterende gegevens niet kan garanderen en voel er dan ook niets voor om thans nog met u daarover in discussie te gaan. De overige inhoud van uw mailbericht laat ik buiten bespreking, onder verwijzing naar respectievelijke handhaving van hetgeen ik u eerder berichtte. Ik hoop u hiermee – te langen leste – voldoende te hebben geïnformeerd; nadere e-mails van uw kant zullen niet meer worden beantwoord.”

1.13 Bij e-mail bericht van 27 januari 2012 heeft klaagster een bemiddelingsverzoek ingediend bij de deken, welk verzoek later is omgezet in een klacht.

 

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

2.2 Klaagster verwijt verweerder in het bijzonder dat hij:

a. heeft geweigerd de door hem verzonden declaraties met specificaties aan klaagster te doen toekomen;

b. zijn geheimhoudingsplicht jegens klaagster heeft geschonden door informatie met een deskundige te delen;

c. geen toevoeging voor klaagster heeft aangevraagd;

d. geen resultaat voor klaagster heeft bereikt, niet heeft meegewerkt met de verzekeraar en dat het verweerder ontbreekt aan communicatieve vaardigheden.

 

3. BEOORDELING

Ten aanzien van de klachtonderdelen a en c

3.1 In het tuchtrecht voor advocaten gelden geen algemene termijnen voor de uitoefening van het klachtrecht. Bij de beantwoording van de vraag of een klager, gelet op het tijdsverloop tussen de gedragingen van de advocaat waarover wordt geklaagd en de indiening van de klacht, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, moeten twee belangen tegen elkaar worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst. Anderzijds het belang dat de advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat een klacht over de wijze waarop hij zijn werkzaamheden heeft verricht binnen een redelijke termijn wordt ingediend en dat hij zich na verloop van een als onredelijk te beschouwen termijn tegenover de tuchtrechter moet verantwoorden over zijn optreden van destijds. Deze afweging zal de tuchtrechter van geval tot geval dienen te maken, rekening houdende met de relevante feiten waarop de klacht betrekking heeft, het tijdstip waarop de klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht, alsmede de moeilijkheden die de verweerder zal ondervinden om zich na een zeker tijdsverloop nog adequaat tegen de klacht te verweren. Toepassing van het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat van een klager verwacht kan worden dat hij niet te lang wacht. Daarbij is door het Hof van Discipline in uitspraken op dit punt, steeds afhankelijk van de omstandigheden van het geval, wel een termijn van ongeveer drie jaar aangehouden.

3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a volgt uit de stukken dat klaagster eind 2009 aan verweerder heeft aangegeven de wijze waarop zij het dossier van verweerder wenste te ontvangen. Verweerder heeft gesteld dat hij aan de instructies van klaagster heeft voldaan. Het lag op de weg van klaagster om, na ontvangst van het dossier in januari 2010, te controleren of verweerder, conform de afspraken, alle stukken heeft verstrekt. Klaagster heeft geen gerechtvaardigde redenen aangevoerd waarom zij twee jaar heeft gewacht voordat zij verweerder erop heeft aangesproken dat er nog stukken ontbraken en vervolgens nog twee jaar heeft gewacht voordat zij ter zake een klacht tegen verweerder heeft ingediend, zodat dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk is.

3.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c heeft klaagster zelf aangetoond dat zij in 2006 al met verweerder heeft gesproken over de mogelijkheid van een toevoeging. Verweerder heeft gesteld dat vanwege de financiële situatie van klaagster geen toevoeging is aangevraagd. Indien klaagster het daar niet mee eens was, lag het op haar weg om daar op dat moment over te klagen. Klaagster heeft echter vijf jaar gewacht om hierover te klagen, zodat – gelet op het beginsel van rechtszekerheid zoals hiervoor omschreven – verweerder met een dergelijke klacht geen rekening meer behoefte te houden. Klaagster heeft evenmin een gerechtvaardigde reden aangevoerd waarom zij vijf jaar heeft gewacht voordat zij ter zake een klacht tegen verweerder heeft ingediend. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

3.4 Op basis van de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat verweerder met de deskundige informatie heeft gedeeld welke onder zijn geheimhoudingsplicht viel. De mededeling dat aan klaagster stukken zijn toegezonden, is niet van vertrouwelijke aard. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

3.5 Gelet op hetgeen over en weer is gesteld kan niet worden vastgesteld dat verweerder bij de behandeling van klaagsters zaak kennelijk onjuist is opgetreden dan wel heeft geadviseerd, waardoor de belangen van klaagster zouden zijn geschaad. Het verwijt dat verweerder over onvoldoende contactuele eigenschappen beschikt, kan evenmin worden vastgesteld.

3.6 Gelet op het voorgaande dienten klachtonderdeel a en c kennelijk niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen b en d kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4 BESLISSING

Wijst de klachtonderdelen a en c als kennelijk niet-ontvankelijk en de klachtonderdelen b en d als kennelijk ongegrond af.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 4 juni 2013.

 

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 5 juni 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kan klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ’s-Gravenhage (faxnummer: 070-350 10 24). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.