Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

03-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:173

Zaaknummer

R. 4383/13.290

Inhoudsindicatie

Klacht client jegens advocaat. Het behoort tot de taak van een advocaat belangrijke afspraken met de eigen cliënt zorgvuldig deugdelijk en dus uitvoerig vast te leggen. In casu had het op de weg van verweerster gelegen om in haar opdrachtbevestiging te benoemen op welke wijze alsmede op basis van welke gegevens zij had vastgesteld dat klager geen recht had op gefinancierde rechtsbijstand. In geval van twijfel had zij klager ook kunnen verwijzen naar de website van de raad van rechtsbijstand of zelfs naar aan andere advocaat die wel toevoegingszaken behandelt. Verweerster heeft dit niet gedaan, kennelijk omdat in haar beleving geen sprake was van twijfel. Mogelijk had een meer uitvoerige bevestiging de latere verwarring of klagers gevoel van onvrede kunnen voorkomen. In casu is de handelwijze van verweerster echter niet zodanig onzorgvuldig dat aan haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. 

Inhoudsindicatie

Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

 

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 6 november 2013 met kenmerk K266 2013, door de raad ontvangen op 7 november 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1. FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.

1.1 In oktober 2012 heeft klager zich via internet tot het kantoor van verweerster gewend met een vraag over de omgangsregeling met zijn zoon.

1.2 Naar aanleiding van klagers verzoek om informatie heeft hij op 9 oktober 2012 telefonisch contact gehad met verweerster.

1.3 Op 19 oktober 2012 heeft een kennismakingsgesprek plaatsgevonden.

1.4 Van 19 oktober 2012 tot maart 2013 heeft verweerster de belangen van klager behartigd.

1.5 Bij brief van 22 oktober 2012 heeft verweerster aan klager bevestigd, voor zover in deze relevant:

“..,nu ik van U vernam dat U niet in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand, ik mijn werkzaamheden voor U zal verrichten op basis van mijn gebruikelijke uurtarief dat thans € 160.00 bedraagt…”

1.6 Op 14 maart 2013 heeft klager verweerster telefonisch laten weten niet langer gebruik te zullen maken van haar diensten.

1.7 Verweerster heeft dit per gelijke datum per e-mail bericht aan klager bevestigd.

1.8 Klager heeft per e-mail van 4 juli 2013 een klacht tegen verweerster ingediend bij de deken.

 

2. KLACHT

2.1 Klager verwijt verweerster dat zij hem onvoldoende heeft gewezen op de mogelijkheid om gefinancierde rechtsbijstand te krijgen. Klager stelt dat verweerster hem in het eerste gesprek op 19 oktober 2012 ten onrechte heeft medegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand. Op basis van deze onjuiste informatie heeft klager verweerster vervolgens betaald voor haar werkzaamheden. Achteraf bezien is dat ten onrechte geweest, nu klager recht bleek te hebben op gefinancierde rechtsbijstand. Daarbij heeft klager genoemd de mogelijkheid om een verzoek te doen tot het verleggen van een peiljaar. Door toedoen van verweerster stelt klager schade te hebben geleden ten grootte van de verzonden nota’s te vermeerderen met griffierechten.

 

3. BEOORDELING

3.1 Vooropgesteld zij dat een advocaat aan het begin van iedere zaak met zijn cliënt dient te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Wanneer een cliënt hiervoor mogelijk in aanmerking komt en niettemin er voor kiest daarvan geen gebruik te maken, dient de advocaat dit schriftelijk vast te leggen.

3.2 Uit de stukken kan worden opgemaakt dat tijdens het kennismakingsgesprek tussen klager en verweerster is gesproken over de financiële kant van de door klager gewenste rechtsbijstand. Hetgeen is besproken ten aanzien van de betalingsverplichtingen heeft verweerster  summier aan klager bevestigd. Voor de beoordeling van de klacht is met name relevant of verweerster aan de op haar rustende verplichting heeft voldaan om zorgvuldig te onderzoeken of klager recht had op gefinancierde rechtsbijstand van overheidswege. In de situatie van klager stond vooraf niet vast dat hij recht had op gefinancierde rechtsbijstand. Klager heeft zelf gesteld dat er verlegging van het peiljaar diende plaats te vinden en dat hij op basis van het gebruikelijke peiljaar waarschijnlijk geen recht had op gefinancierde rechtsbijstand. Het feit dat hij in een eerdere procedure wel op basis van een toevoeging procedeerde, maakt aannemelijk dat klager bekend was met zijn mogelijke rechten dan wel de wijze waarop de raad voor rechtsbijstand klagers inkomen berekent en de aanvraag die een advocaat namens een rechtszoekende kan indienen. Het had dan ook voor de hand gelegen als klager een advocaat had uitgekozen die hem zou kunnen bijstaan op basis van gefinancierde rechtsbijstand.

3.3 Het feit dat klager een advocaat heeft aangezocht, die geen toevoegingzaken aanneemt, is de eigen keuze van klager geweest. Gezien de stukken is het aannemelijk dat de mogelijkheden omtrent de gefinancierde rechtsbijstand tussen verweerster en klager zijn besproken in het kennismakingsgesprek. Voorts is aannemelijk dat verweerster heeft begrepen dat klager hiervoor niet in aanmerking kwam en er op mocht vertrouwen dat klager bewust voor haar koos. Verweerster had klager immers laten weten dat haar kantoor geen zaken behandelde op basis van gefinancierde rechtsbijstand.

3.4 Het behoort tot de taak van een advocaat om belangrijke afspraken met de eigen cliënt zorgvuldig deugdelijk en dus uitvoerig vast te leggen. In casu had het op de weg van verweerster gelegen om in haar opdrachtbevestiging te benoemen op welke wijze alsmede op basis van welke gegevens zij had vastgesteld dat klager geen recht had op gefinancierde rechtsbijstand. In geval van twijfel had zij klager ook kunnen verwijzen naar de website van de raad van rechtsbijstand of zelfs naar aan andere advocaat die wel toevoegingszaken behandelt. Verweerster heeft dit niet gedaan, kennelijk omdat in haar beleving geen sprake was van twijfel. Mogelijk had een meer uitvoerige bevestiging de latere verwarring of klagers gevoel van onvrede kunnen voorkomen. In het licht van het vorenstaande is de handelwijze van verweerster echter niet zodanig onzorgvuldig dat aan haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

3.5 Klager heeft nog aangevoerd dat het handelen van verweerster hem schade heeft toegebracht. De vraag of sprake is van schade en een recht op vergoeding daarvan is een vraag die door de civiele rechter dient te worden beantwoord nu de tuchtrechter daartoe geen bevoegdheid heeft. Hetzelfde geldt voor restitutie van door klager betaalde bedragen; ook deze vordering dient klager aan de civiele rechter voor te leggen.

3.6 Voor zover de klacht tevens ziet op de hoogte van het bedrag dat verweerster klager in rekening heeft gebracht voor haar diensten, geldt het volgende. In een klachtprocedure wordt de redelijkheid van de verzonden declaraties niet beoordeeld, aangezien daarvoor de begrotingsprocedure openstaat. Deze kan worden gevolgd, indien declaraties niet zijn voldaan en de hoogte daarvan wordt betwist.

3.7 Gelet op het voorgaande dient de klacht kennelijk ongegrond te worden verklaard.

 

4. BESLISSING

Wijst de klacht als kennelijk ongegrond af.

  

Aldus gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder, griffier op 3 december 2013.

griffier                                                                         voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 4 december 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage, Postbus 85850, 2508 CN ‘s-Gravenhage (fax: 070-3501024). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet moge¬lijk.