Rechtspraak
Uitspraakdatum
15-11-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2013:143
Zaaknummer
13-252
Inhoudsindicatie
klacht tegen advocaat wederpartij over onjuiste en onnodig grievende uitlatingen in een incassoprocedure, waarin klager zelf procedeerde en verweerder voor wederpartij optrad, is kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 15 november 2013
in de zaak 13-252
naar aanleiding van de klacht van:
De heer [klager]
[adres]
klager
tegen:
mr.[naam]
advocaat te [plaats]
verweerder
De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 17 oktober 2013 met kenmerk K 13/33 door de raad ontvangen op 18 oktober 2013, en van de stukken genummerd van 1 tot en met 12 die vermeld zijn op de inventarislijst die in deze brief is beschreven.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klager heeft werkzaamheden verricht voor R. BV. De facturen die hij daar voor had verzonden werden niet betaald. Klager is toen bij de sector kanton van (thans) de rechtbank Gelderland een procedure begonnen tegen R. BV en tegen mevrouw N., de directeur van R. BV en tegen N. BV, een met mevrouw N. gelieerde vennootschap die er volgens klager in de zeggenschapsverhoudingen bij R. BV toe deed.
1.3 De kantonrechter heeft R. BV bij vonnis van 22 maart 2013 veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 15.269,29 vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover en tot een bedrag van € 300,- aan door klager gederfd inkomen. De hoofdsom waarop klager aanspraak maakte was
€ 20.404,79. De vordering die klager had ingesteld tegen mevrouw N. en N. BV werd afgewezen.
1. 4 Verweerder trad in die zaak en al even daarvoor op als raadsman van R. BV. In de door klager aangespannen procedure trad hij eveneens op voor mevrouw N. en voor N. BV.
1.4 Klager heeft zijn klacht geformuleerd in zijn brief van 3 maart 2013 aan de raad van discipline. Omdat de deken de klacht nog moest onderzoeken is deze brief doorgestuurd aan de deken. Gaandeweg het onderzoek door de deken heeft klager zijn klacht in zijn brief van 2 augustus 2013 aan de deken uitgebreid.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) De procedure tegen klager onnodig te rekken.
b) De vertrouwelijkheid die hij verschuldigd is jegens andere cliënten te schenden omdat hij de naam van één van die cliënten, W. BV, opnam op het voorblad van de conclusie van antwoord.
c) Zich in de conclusie van antwoord te bedienen van onnodig grievende bewoordingen, van onnodig grievende kwalificaties en van onjuiste constateringen.
d) Zich in de conclusie van antwoord te bedienen van onjuistheden over toezending van e-mail.
e) Zich in de conclusie van antwoord onnodig grievend uit te laten over de toonzetting van e-mails van klager.
f) Zich in de conclusie van antwoord in strijd met de waarheid uit te laten over de inhoud van een telefoongesprek over een eventuele schikking.
g) Zich in de conclusie van antwoord in strijd met de waarheid uit te laten over door klager geleverd bewijs.
h) Zich in de conclusie van antwoord ongepast uit te laten over proceskosten.
i) Klager ten onrechte te verwijten dat hij de klachtprocedure als incasso-middel gebruikt.
j) Pas tijdens de comparitie een rekening van B. ter sprake te brengen waardoor hij klager de mogelijkheid heeft ontnomen twijfel weg te nemen over die rekening door die zelf als productie in te brengen.
k) Pas tijdens de comparitie bezwaar te maken tegen twee specifieke posten (begeleiding) waardoor klager de mogelijkheid ontnomen is zich daarop voor te bereiden.
l) Zijn cliënte gebrekkig te informeren over de betaling in termijnen van het bedrag waartoe klagers cliënte werd veroordeeld.
m) Enerzijds te laten weten dat zijn cliënten uitvoering wilden geven aan het vonnis en in strijd daarmee anderzijds de wettelijke rente onjuist te berekenen in het licht van die intentie.
3 VERWEER
3.1 Het verweer komt voor zover noodzakelijk bij de bespreking van de diverse klachtonderdelen aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 De eerste vaststelling is dat klager zich met zijn klachten richt tot de advocaat van de wederpartij. Aan deze komt een grote vrijheid toe bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt of cliënten. Hij of zij mag, moet zelfs, het standpunt van die cliënt of cliënten vertolken. Die advocaat behoort zich daarbij evenwel te onthouden van uitlatingen die onnodig grievend zijn of in strijd met de waarheid waarbij in het laatste geval dan wel moet blijken dat de advocaat zich dat bewust is of had moeten zijn. Daarbij mag die advocaat op de mededelingen van zijn cliënt afgaan, tenzij er sterke indicaties zijn dat die mededelingen onjuist zijn. Tenslotte geldt dat de advocaat van de wederpartij ook, met de nadruk op 'ook', de belangen van zijn tegenstander in het oog moet houden. Maar die van zijn cliënt of cliënten zijn binnen de zo-even beschreven grenzen leidend.
4.2 Het voorgaande bepaalt het toetsingskader in deze tuchtzaak. Het voorgaande leidt (ook) tot de vaststelling dat het niet aan de tuchtrechter maar aan de civiele rechter is om te onderzoeken of, alles wat in een geschil van een klager met de wederpartij door de advocaat van de wederpartij wordt gedebiteerd, allemaal wel feitelijk juist is.
4.3 In het licht van de beslissing van de kantonrechter moet worden vastgesteld dat klager in elk geval teveel gefactureerd had; bijna een kwart van de gevorderde hoofdsom werd afgewezen. En de vordering tegen N. en N. BV werd in zijn geheel afgewezen. De klacht impliceert dat klager het met die uitkomst niet eens is, maar de weg die hij had moeten inslaan om dat te veranderen (hoger beroep) heeft hij niet gekozen. Het is niet de taak van de tuchtrechter om als een quasi- appelrechter op te treden.
ad klachtonderdeel a)
4.4 Verweerder heeft voor het nemen van de conclusie van antwoord de tijd genomen die het rolreglement hem toestond. Dat stond hem vrij. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
ad klachtonderdeel b)
4.5 Op het voorblad van de conclusie van antwoord staat niet alleen klager vermeld als eiser maar ook een andere partij, W. BV. Dat kan niet anders dan een abuis zijn geweest. Klager vreest dat zo'n vergissing van verweerder nog wel eens kan voorkomen en dat zijn naam zo ook, per vergissing, genoemd kan worden in een zaak waarmee hij niet van doen heeft. Waarom die vrees gerechtvaardigd zou zijn door dit ene ongelukkige voorval is niet duidelijk geworden. De klacht is in zoverre kennelijk ongegrond. Voor zover klager zich het belang van W. BV aantrekt is klager kennelijk niet-ontvankelijk.
ad klachtonderdeel c), d), e), f), g), h) en i)
4.6 De – door klager bekritiseerde – stelling in de conclusie van antwoord, dat met hem in redelijkheid ook geen zakelijk gesprek viel te voeren, was – juist of onjuist – op zijn minst pleitbaar gelet op de toon van de e-mails van klager aan R. BV van 14 oktober 2012 en 23 oktober 2012. Dat deze e-mails niet gericht waren aan (de directie van) R. BV doet niet ter zake.
4.7 Klager neemt de punten 6, 8, 11, 12,17 en 18 van de conclusie van antwoord op de korrel. Daaromtrent:
- met de stelling dat verweerders cliënte R. BV de trainingen die klager verzorgde volstrekt onvoldoende vond en niet in overeenstemming met wat van een redelijk handelend vakgenoot (lees: van klager) mocht worden verwacht, trad verweerder of deze stelling nu juist was of niet, niet buiten de grenzen van het toelaatbare. Kennelijk waren de cliënten van verweerder deze mening toegedaan en waarom verweerder op dit punt niet zou mogen afgaan op wat zijn cliënten vonden, komt niet uit de verf. De vraag of verweerder "ooit” de intentie heeft gehad deze stelling serieus te onderbouwen behoeft geen onderzoek en in elk geval geen tuchtrechtelijk onderzoek. De wederpartij van klager heeft dat punt en de daarop mogelijk te baseren stelling dat op grond daarvan ontbinding van de overeenkomst op zijn plaats zou zijn, niet ingenomen.
- De opgave van de werkzaamheden waarom het in punt 8 van de conclusie van antwoord blijkbaar gaat heeft – inderdaad – niet op 27 januari 2010 plaatsgevonden. Maar wat daar nou mis mee is wordt niet duidelijk en evenmin wordt duidelijk dat klager daardoor onnodig gegriefd is of met een welbewust geponeerde onwaarheid is geconfronteerd.
- Klager miskent dat de toonzetting van zijn e-mails wel degelijk relevant is voor het klimaat dat in de daarop gevolgde procedure zou heersen. Waarom verweerder op de toonzetting niet had mogen wijzen is onduidelijk.
- Op 23 oktober 2012 deed verweerder een in de ogen van klager volstrekt onvoldoende schikkingsvoorstel. Klager heeft dat voorstel niet geaccepteerd. De bekritiseerde opmerking, dat klager ervoor heeft gekozen om de procedure door te zetten, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het is een visie en die mochten verweerder en zijn cliënten erop nahouden en zij mochten die ook uiten. Er is evenmin strijd met gedragsregel 13, nog daargelaten dat handelen in strijd met die of enige gedragsregel niet per se betekent dat ook tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld is. Uit de stukken blijkt overigens niet dat verweerder mededelingen heeft gedaan over de inhoud van die schikkingsonderhandelingen.
- Klager had bewijs moeten en kunnen leveren van het feit dat hij € 11,50 aan informatiekosten had uitgegeven. Een deel van die kosten betreft overigens de recherche bij de kamer van koophandel op N. BV, kosten die gelet op de uitkomst van de zaak tegen N. BV, niet voor vergoeding in aanmerking zouden zijn gekomen. Het is de voorzitter niet duidelijk wat klager beoogt met dit punt.
- In punt 18 van de conclusie van antwoord stelt verweerder dat de aanspraak van klager op proceskosten niet deugdelijk onderbouwd was en niet gespecificeerd. Klager bekritiseert dat. Ook die stelling valt, gegeven het feit dat klager in één van zijn e-mails aan verweerder zelf heeft aangegeven dat hij ten opzichte van de wederpartij in het voordeel was omdat hij zelf procedeerde of zou procederen en dus zonder (extra advocaat) kosten, op zijn minst te verdedigen.
- Klagers twijfel aan het bestaan van het "geclaimde bewijsmateriaal" had hij in moeten brengen in de procedure gevoerd ten overstaan van de kantonrechter en anders in hoger beroep. Het is geen kwestie waarin de tuchtrechter zich moet verdiepen.
4.8 De klachtonderdelen c), d), e), f), g), en i) zijn derhalve kennelijk ongegrond. Deze onderdelen springen af op het in 4.1 en 4.2 beschreven toetsingscriterium.
ad klachtonderdeel j) en k)
4.9 Klager gaf computertrainingen. B. zorgde ervoor dat de computers die daarbij werden gebruikt naar behoren waren ingericht. Waarom verweerder bij gelegenheid van de comparitie van partijen niet te berde had mogen brengen dat de kosten voor dat laatste aan R. BV waren berekend en niet aan klager is onduidelijk. Klager had die kosten opgevoerd en het stond verweerder vrij om dat ter discussie te stellen. De eis die klager stelt dat verweerder daarover dan eerst wel een opmerking had moeten maken in de conclusie van antwoord had klager bij de kantonrechter aan de orde moeten stellen. Die zou dat dan hebben kunnen beoordelen. Blijkbaar is dat niet gebeurd en blijkbaar zag de kantonrechter bij gelegenheid van de comparitie van partijen geen problemen. Het is niet aan de tuchtrechter om dit verder te onderzoeken.
4.10 Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor klachtonderdeel k). Overigens blijkt uit het dossier dat al vóór de procedure bezwaar gemaakt was door R. BV tegen de kwaliteit van de door klager geleverde diensten. Met de weerlegging van die bezwaren (of die bezwaren wel kloppen met een verantwoorde statistische analyse) behoeft de tuchtrechter zich niet bezig te houden.
4.11 De klachtonderdelen j) en k) zijn derhalve eveneens kennelijk ongegrond.
ad klachtonderdeel l) en m)
4.12 Verweerder heeft bij de berekening van de wettelijke rente als ingangsdatum aangehouden 1 april 2013 terwijl de betaling in termijnen zou plaatsvinden. De eerste termijn zou op 1 april 2013 vervallen, de tweede op 1 mei en de derde termijn op 1 juni 2013. Gelet hierop was de wettelijke renteberekening van verweerder inderdaad onjuist. Dit betekent echter niet dat dit klachtwaardig is geweest.
4.13 Dat R. BV zonder de uitdrukkelijke instemming (blijkbaar) van klager op 28 maart 2013 de eerste termijn betaalde en dus eigenlijk vooruitliep op de acceptatie van het voorstel tot termijnbetaling levert evenmin een tuchtrechtelijk verwijt op. Dit betrof immers gedrag van R. BV waarvoor verweerder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk is. Ook de klachtonderdelen l) en m) zijn derhalve kennelijk ongegrond.
4.14 Het is niet aannemelijk dat de stellingen van klager bij gelegenheid van een behandeling op een zitting van de raad en zonder dat de civiele procedure dunnetjes wordt overgedaan een ander licht op de verschillende klachtonderdelen zal werpen. Dat betekent dat de zaak door de voorzitter met toepassing van artikel 46g Advocatenwet kan worden afgedaan.
BESLISSING
Wijst de klacht in al zijn onderdelen af.
Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 15 november 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 20 november 2013 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:
• klager
en per gewone post aan:
• verweerder
• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland
• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten