Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-11-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2013:37
Zaaknummer
13-257
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klaagster verwijt verweerster de opdracht abrupt te beëindigen per mail van 6 mei 2013 waardoor klaagster geen advocaat bereid heeft gevonden om het pleidooi van 12 juni 2013 over te nemen en het betaalde voorschot € 1208 te hebben behouden, terwijl haar werkzaamheden geen significante of op geld waardeerbare prestatie hebben opgeleverd.
Inhoudsindicatie
Beslissend is naar het oordeel van de voorzitter de vraag of sprake is geweest van een abrupte beëindiging in de zin van eenzijdig, onverwacht en onvoldoende gemotiveerd die klaagster voor problemen plaatste die verweerster had moeten en kunnen vermijden. Daarvan is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake.
Inhoudsindicatie
Eenzijdig was die beëindiging wel en die gebeurde voor klaagster misschien of zelfs blijkbaar ook onverwacht maar (objectief) onvoorzienbaar was deze stap van verweerster niet. Klaagster miskende met haar bericht van 2 mei 2013 dat niet zij maar verweerster zelf diende te (kunnen en mogen) bepalen welk materiaal verweerster wilde bestuderen voor een goede inschatting van de zaak en zeker waar het om de processtukken ging. De wijze waarop klaagster verweerster met de leeswijzer in feite voorschreef hoe zij het dossieronderzoek moest uitvoeren en aan de hand van welk materiaal en hoeveel tijd daaraan mocht worden besteed, was zo dwingend dat de voorzitter verweerster kan volgen in haar keuze om zelf de regie te houden en in haar opvatting dat een gesprek daarover geen zin zou hebben. Het aantal uren dat verweerster mocht besteden blijkt uit het zo-even genoemde bericht.
Uitspraak
Beslissing van 20 november 2013
in de zaak 13-257
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw X
wonende te A
klaagster
tegen:
mr. Y
advocaat te B
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 18 oktober 2013 met kenmerk 13-0150 RvT/LB/ml, door de raad ontvangen op 21 oktober 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Na indiening van de klacht heeft de raad nog ontvangen een brief van klaagster van 25 oktober 2013 met bijlagen.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Klaagster heeft eind april 2013 de bijstand van verweerster gezocht in een ingewikkelde erfeniskwestie. Daarover werd geprocedeerd bij de rechtbank Arnhem en er zou op 12 juni 2013 een pleidooi moeten of kunnen plaatsvinden in die zaak; het was in elk geval gevraagd en toegestaan.
1.3 Verweerster heeft aangegeven op welke condities zij klaagster zou willen bijstaan en klaagster heeft opdracht gegeven. De bijzonderheden van één en ander komen hierna aan de orde. Begin mei 2013 heeft verweerster geconstateerd of gemeend te moeten constateren (ook dat komt verderop aan de orde) dat de noodzakelijke vertrouwensbasis ontbrak en de relatie -eenzijdig – beëindigd. Zij heeft de tot dan toe door haar aan de zaak bestede tijd verrekend met een voorschot dat klaagster intussen had betaald.
1.4 In relatie tot de beide hieronder omschreven klachtonderdelen is het navolgende van belang.
1.5 Op of omstreeks 24 april 2013 schreef verweerster aan klaagster (Doc 03):
“……
Uw slotvraag is of ik bereid ben de belangenbehartiging in de procedure(s) over te nemen meer in het bijzonder het pleidooi op 12 juni aanstaande namens u te voeren.
In reactie op uw e-mail van heden en hetgeen in bijgevoegde memo is gesteld bericht ik u als volgt:
1. In beginsel ben ik bereid de belangenbehartiging in de lopende procedures over te nemen.
2. Teneinde het pleidooi te kunnen voorbereiden dien ik te beschikken over het volledige procesdossier en uw aanvullende informatie.
……..
5. Na ontvangst van het volledige procesdossier kan ik uw zaak inhoudelijk beoordelen en verder informeren over de kansrijkheid van de procedure, meer in het bijzonder of uw visie rechtens juist is.
6. Na ontvangst van het procesdossier zal ik ook een begroting kunnen maken van het aantal uren dat door mij besteed zou moeten worden aan bestudering van uw zaak. In dit verband meld ik u nu reeds dat mijn honorarium € 195 per uur bedraagt, te vermeerderen met 6% kantoorkosten en 21 % BTW.
7. Wanneer u zich akkoord verklaart met de door mij alsdan begrote tijdsbesteding en de hoogte van mijn honorarium kan ik mijn werkzaamheden aanvangen. Op dat moment zal ik aan u een voorschot-declaratie zenden met een equivalent van 8 uur honorarium. Op de dienstverlening zijn de Algemene Voorwaarden van kantoor van toepassing welke ik nu reeds bijvoeg.
1.6 Klaagster bevestigt op 25 april 2013 per e-mail (Doc 04) dat verweerster inderdaad een opdracht heeft. Zij meldt dat “de USB-stick” haar diezelfde dag zal worden opgestuurd. Deze USB-stick bevatte het (volledige?) dossier.
1.7 Op 29 april 2013 geeft de echtgenoot van klaagster, de heer B, een toelichting (Doc 05). Hij schrijft onder meer: “Met de USB-stick beschikt U over een kopie van onze persoonlijke ordening”. De heer B schrijft in dat bericht onder meer:
“
Ik richt mij weer tot U om U een lectuurprogramma voor te stellen, teneinde U te helpen U op de hoogte te brengen.
……..
Wij verwachten (lees: ook) een kort commentaar op het plaatsvervullingssysteem om de laatste hand aan de brief van de KNB te leggen.
“
1.8 Verweerster schrijft (Doc 9) vervolgens:
“
Referte uw mail van heden constateer ik dat u om advies vraagt inzake de door u bij de KNB ingediende klacht tegen notaris Braun. Ik zal deze zaak als een apart dossier in mijn administratie inschrijven. De aan bestudering en advisering te besteden tijd begroot ik op 3,5 uur met verzoek per omgaande voor betaling zorg te dragen.
Voorts kan ik u berichten dat ik heden de USB-stick verwijzend naar een groot aantal schriftelijke bescheiden heb ontvangen. Ik constateer dat de door u gemaakte submap Rechtbank niet alle relevante processtukken bevat. Ik zal ook van alle andere mappen de documenten moeten openen om daaruit de processtukken te kunnen destilleren om vervolgens te beoordelen of het procesdossier compleet is. Tenzij u alsnog uw vorig advocaat vraagt mij het volledige procesdossier ter hand te stellen, zal aan het opbouwen van een procesmap de nodige tijd besteed moeten worden. Eerst nadat de map compleet is kan ik een inschatting maken van de benodigde tijd voor bestudering en advisering.
Onder verwijzing naar mijn e-mail aan u d.d. 24 april jl. punt 7 zend ik u bijgaand een voorschotdeclaratie. Vanwege meerdere door u gestelde vragen in de voorgaande periode (tot en met 29 april 2013) is reeds door mij aan uw zaak 130 minuten besteed. Gelet hierop en mijn constatering ten aanzien van de inrichting van de USB-stick ben ik genoodzaakt mijn voorschotdeclaratie te verhogen van 8 naar 12 uur.
Ik heb geconstateerd dat reeds twee advocaten u hebben bijgestaan. Zijn alle declaraties van voornoemde advocaten reeds betaald? Dit is van belang m.n. in verband met afgifte van het procesdossier in originali.
Na ontvangst van betaling van beide (bijgevoegde) voorschotdeclaraties zal ik mijn werkzaamheden aanvangen.
……..
“
Deze e-mail is op 1 mei 2013 door klaagster ontvangen.
1.9 Op 2 mei 2013 schrijft klaagster in reactie daarop aan verweerster dat gelukkig niet alles gelezen hoeft te worden. Klaagster schrijft verder in dat e-mailbericht:
“
Als U zich laat leiden door onze leesaanwijzingen denk ik dat er vijf uur nodig zijn om kennis te nemen van de aktes, van hetgeen U nodig hebt. Ik wens Uw lezing van tijd tot tijd te onderbreken met belbesprekingen om Uw vragen te beantwoorden. Circa twee uur. Hier aangekomen controleren wij met Uw ervaring na deze lezing of deze toevoeging van nog meer kosten, wij een kans hebben deze terug te krijgen.
Laten we optimistisch zijn, als wij denken dat het de moeite waard is dan gaan wij het in grote lijnen eens worden over het pleidooi en stel ik U voor een synthese van onze 4 aktes op te maken, d.w.z. het pleidooi zelf. Vijf uur om het op te zetten zou voldoende zijn. De aktes spreken al voor zich in het pleidooi, nu moeten zij productief gemaakt worden en 8 uur extra zullen waarschijnlijk nodig zijn om de presentatie te beheersen.
……
Ik denk dus dat het voorschot van 8 uur gehandhaafd moet worden en dat wij de stand opmaken nadat u de teugels van het dossier in handen hebt genomen. D.w.z. na de lezing.
Als wij na 5 uur tot de conclusie komen dat het beter is van het pleidooi af te zien, dan zie ik niet het nut van tevoren 12 uur voorschot te betalen.
“
1.10 Verweerster schrijft in een e-mail die op 6 mei 2013 door klaagster is ontvangen:
“
Hedenochtend is een betaling van uw zijde ontvangen ten bedrage ad € 2000,85.
Ik moet derhalve constateren dat u niet het bedrag van de voorschotdeclaraties dd 1 mei jl. met nummer 2013.05.2164 (€ 3001,28) en 2013.05.2165 (€ 875,37) hebt betaald. Ik heb u gemotiveerd aangegeven waarom een verhoogd voorschot-bedrag inzake de procedure bij de rechtbank te Arnhem gerechtvaardigd is en terzake de KNB eveneens aangegeven waarom een voorschot-nota van 3,5 uur geïndiceerd is. Desondanks meent u een eigen koers te kunnen varen en voldoet de declaratie met nummer 2013.05.2164 slechts voor het aantal uren dat u redelijk vindt. Terzake de declaratie met nummer 2013.05.2165 heeft in het geheel geen betaling plaatsgevonden.
Ik moet constateren dat de onderlinge vertrouwensbasis welke noodzakelijk is tussen advocaat en cliënt ontbreekt daar waar u meent dat hetgeen door mij wordt gesteld niet juist is. Ik heb dan ook besloten dat ik mijn werkzaamheden in uw zaak moet beëindigen vanwege het ontbreken van het noodzakelijke vertrouwen. Deze beslissing wordt mede ingegeven door de inhoud van uw e-mail dd 2 mei jl. U stelt daarin onder meer dat niet het gehele procesdossier gelezen hoeft te worden, de uitgewisselde aktes zouden voldoende zijn. Dat is niet de manier van werken welke ondergetekende hanteert. Op basis van de zorgvuldigheid in het kader van de belangenbehartiging en van een goede kantooruitoefening dien ik kennis te nemen van alle processtukken. Het is niet aan de (potentiële) cliënt te bepalen van welke stukken ik wel en van welke stukken ik geen kennis neem.
U gelieve zich derhalve tot een andere advocaat te wenden…..
De door u gedane (gedeeltelijke) voorschot-betaling zal worden gerestitueerd na aftrek van het bedrag overeenkomend met de inmiddels bestede tijd (315 minuten).
“
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) van het betaalde voorschot € 1208 te behouden, terwijl haar werkzaamheden geen significante of op geld waardeerbare prestatie hebben opgeleverd,
b) de opdracht abrupt te beëindigen per mail van 6 mei 2013 waardoor klaagster geen advocaat bereid heeft gevonden om het pleidooi van 12 juni 2013 over te nemen
3 BEOORDELING
3.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist, waarbij de voorzitter de volgorde van de klachtonderdelen bij de beoordeling omdraait.
3.2 Klachtonderdeel b.
Beslissend is hier de vraag of sprake is geweest van een abrupte beëindiging in de zin van eenzijdig, onverwacht en onvoldoende gemotiveerd die klaagster - zo moet klachtonderdeel b immers worden gelezen - voor problemen plaatste die verweerster had moeten en kunnen vermijden. Daarvan is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake.
Eenzijdig was die beëindiging wel en die gebeurde voor klaagster misschien of zelfs blijkbaar ook onverwacht maar (objectief) onvoorzienbaar was deze stap van verweerster niet. Klaagster miskende met haar bericht van 2 mei 2013 dat niet zij maar verweerster zelf diende te (kunnen en mogen) bepalen welk materiaal verweerster wilde bestuderen voor een goede inschatting van de zaak en zeker waar het om de processtukken ging. De wijze waarop klaagster verweerster met de leeswijzer in feite voorschreef hoe zij het dossieronderzoek moest uitvoeren en aan de hand van welk materiaal en hoeveel tijd daaraan mocht worden besteed, was zo dwingend dat de voorzitter verweerster kan volgen in haar keuze om zelf de regie te houden en in haar opvatting dat een gesprek daarover geen zin zou hebben. Het aantal uren dat verweerster mocht besteden blijkt uit het zo-even genoemde bericht.
Voor de wijze waarop verweerster het dossier diende te bestuderen is de leeswijzer illustratief die verweerster ontving als bijlage bij het e-mail bericht van de echtgenoot van klaagster van 29 april 2013 en dus nadat de opdracht was gegeven.
(Over de conclusie van antwoord, in elk geval meestal, een belangrijk stuk in een civiele procedure):
“
Deze akte is omvangrijk, maar is zonder belang - de becijferingen waren gebaseerd op de schema’s van de heer L1 (productie 34 en 37), opgegeven na de boedelbeschrijving van de heer L2, die de wederpartij in aanmerking genomen heeft (akte overleg 1-2-3). Alleen door te bladeren.
“
(De namen in het citaat zijn geanonimiseerd; de voorzitter)
(over “Akte 06 06 2012” inhoudsopgave en de delen 1 en 2):
“
Deze akte werd geschreven na …….
Te bestuderen, behalve de producties 47,48 en 64a.
……
“
Verweerster behoefde zich niet zo te laten dirigeren.
In Gedragsregel 9 ligt de nadruk op het feit dat advocaat en cliënt het eens moeten zijn over de aanpak van de zaak en dat waren zij in dit geval bepaald niet. Hoeveel ruimte was er in het licht van de condities die verweerster in de hiervoor sub 1.5 geciteerde e-mail en in het bijzonder punt 2 daarvan had gesteld en had mogen stellen waar klaagster de eigen verantwoordelijkheid van verweerster desalniettemin zo dwingend wenst in te perken?
De onmiskenbare strekking van het bericht van klaagster van 2 mei 2013 aan verweerster (hiervoor sub 1.9 geciteerd) en in samenhang met de leeswijzer was in feite: als u zelf gaat bepalen wat u wel of niet bestudeert en dat op uw eigen manier doet dan jaagt u mij alleen maar op kosten.
Bij deze stand van zaken, mocht verweerster in het licht van haar eigen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het gegeven advies constateren dat het klaagster aan het benodigde vertrouwen ontbrak en dat zij geen basis zag voor een vruchtbare samenwerking omdat klaagster, niet, en zeer waarschijnlijk ook niet alsnog of alleen maar mondjesmaat van plan zou zijn om het stuur uit handen en aan verweerster de nodige vrijheid te geven om naar eigen inzicht de zaak te bezien.
Op 6 mei 2013 was er voor klaagster nog voldoende tijd om een andere advocaat in de arm te nemen om “het pleidooi van 12 juni 2013 over te nemen”. Dat ook daadwerkelijk gebruik zou worden gemaakt van de mogelijkheid tot dat pleidooi stond overigens nog niet eens vast. Dat moest immers, maar dan binnen het door klaagster zo dwingend gepresenteerde schema voor de besteding van tijd van verweerster, eerst nog worden onderzocht. En dat laatste wilde verweerster op die condities niet doen. En dat valt te begrijpen.
Klachtonderdeel b is in al zijn aspecten kennelijk ongegrond.
3.3 Klachtonderdeel a.
De afloop van de korte relatie leidt er inderdaad toe dat klaagster geen “op geld waardeerbare prestatie” heeft genoten. Maar dat betekent, gelet op de oorzaak van het vastlopen van die relatie, niet dat klaagster voor de inspanningen van verweerster (dus) niets verschuldigd zou zijn.
In het licht van het dossier is niet aannemelijk dat klaagster excessief heeft gedeclareerd door uit te komen op een tijdsbesteding van 315 minuten en “gewone” declaratiegeschillen horen niet thuis bij de tuchtrechter.
Klachtonderdeel a is eveneens kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De klacht van klaagster tegen verweerster is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum, als griffier op 20 november 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 20 november 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- klaagster
en per gewone post aan:
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten