Rechtspraak
Uitspraakdatum
08-01-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2013:75
Zaaknummer
187/12
Inhoudsindicatie
Een advocaat dient met zijn cliënt te overleggen over de aanpak van een procedure en de te nemen stappen, zoals het al dan niet intrekken van hoger beroep. In het onderhavige geval is niet gebleken dat de advocaat niet c.q. onvoldoende heeft overlegd met zijn cliënt. De klacht is kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 8 januari 2013
in de zaak 187/12
naar aanleiding van de klacht van:
de heer [ ]
klager
tegen:
mr. [ ]
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het (voormalige) arrondissement G. van 11 december 2012 met kenmerk 010/011 KG033, door de raad ontvangen op 12 december 2012, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan.
1.2 Verweerder vanaf 2005 rechtsbijstand verleend aan klager in de echtscheidingsprocedure van klager tegen diens uit F. afkomstige echtgenote. Op 23 december 2005 heeft verweerder namens klager een verweerschrift ingediend strekkende tot referte betreffende de verzoeken tot echtscheiding en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Bij nader inzien meende klager dat zijn huwelijk nietig was waarop verweerder in april 2006, aan het einde van de beroepstermijn, hoger beroep heeft ingesteld tegen het echtscheidingsvonnis. Verweerder heeft klager aangegeven dat de rechter echter het huwelijk wel rechtsgeldig zou oordelen en dat hoger beroep zinloos zou zijn. Hij heeft klager voorgesteld het hoger beroep in te trekken. Bij brief d.d. 18 mei 2006 heeft klager verweerder schriftelijk bevestigd dat het hoger beroep kon worden ingetrokken, hetgeen ook is gebeurd. In de daarop volgende boedelscheidingsprocedure heeft verweerder klager ook bijgestaan en wel tot 23 maart 2011. Op de rolzitting van die dag heeft verweerder zich formeel aan de zaak onttrokken. Vanaf 3 juni 2010 heeft verweerder inhoudelijk niets meer voor klager gedaan. Na een tussenvonnis d.d. 28 september 2011 heeft de rechtbank bij vonnis d.d. 11 januari 2012 uitspraak gedaan inzake de boedelscheiding, inhoudende - voor zover hier van belang - dat klager alle onroerende zaken krijgt toebedeeld met betaling van een bedrag van € 42.500,00 en € 5.750,00 aan zijn ex-echtgenote wegens overbedeling. Tevens diende klager aan zijn ex-echtgenote een bedrag van € 124.000,00 te betalen.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
verweerder de belangen van klager ernstig heeft verwaarloosd, hetgeen blijkt uit het navolgende:
a) verweerder heeft zonder instemming van klager op 23 december 2005 een verweerschrift strekkende tot referte ingediend terwijl verweerder wist dat klager zich niet met de inhoud daarvan kon verenigen;
b) verweerder heeft zonder instemming van klager het hoger beroep tegen het echtscheidingsvonnis ingetrokken;
c) verweerder heeft zich ten onrechte als advocaat teruggetrokken uit de boedelscheidingsprocedure, waardoor er geen/onvoldoende verweer is gevoerd tegen de vorderingen van de ex-echtgenote van klager in het bijzonder tegen de vordering tot betaling van het geldbedrag van € 124.000,00. Verweerder heeft niet of nauwelijks verweer gevoerd tegen de stelling van zijn ex-echtgenote dat klager bij en Duitse bank een rekening had waarop een aanzienlijk bedrag stond dat deel zou uitmaken van de huwelijksgemeenschap.
3 VERWEER
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
3.1 Verweerder is van mening dat hij klager steeds duidelijk en voldoende geïnformeerd heeft en diens belangen zo goed mogelijk heeft behartigd. Verweerder weerlegt de klachten als volgt.
Ad klachtonderdeel a)
3.2 Verweerder bestrijdt dat hij het verweerschrift strekkende tot referte zonder instemming van klager bij de rechtbank heeft ingediend. Eerst enige tijd na indiening heeft klager aangegeven zich tegen de echtscheiding te willen verzetten op grond van de stelling dat het huwelijk nietig was.
Ad klachtonderdeel b)
3.3 Aan het einde van de beroepstermijn heeft verweerder op uitdrukkelijk verzoek van klager hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarbij de echtscheiding was uitgesproken. Daarbij heeft verweerder klager aangegeven dat hij diens stelling dat het huwelijk nietig was, kansloos acht en daarom voorstelde het hoger beroep in te trekken. Bij brief d.d. 18 mei 2006 is klager hiermee akkoord gegaan.
Ad klachtonderdeel c)
3.4 Verweerder heeft de belangen van klager steeds voldoende behartigd in de periode dat hij voor klager optrad. Hij heeft klager er meermalen op gewezen dat deze een andere advocaat diende te zoeken, omdat de noodzakelijke vertrouwensband tussen klager en verweerder niet meer aanwezig was. Dit is onder meer gebeurd bij brief d.d. 3 juni 2010. Deze mededeling is herhaald op 21 september 2010 en 23 december 2010. Dat klager dit niet heeft gedaan met als gevolg dat geen stukken meer bij de rechtbank zijn ingediend en klager zich niet/onvoldoende kon verweren tegen de vorderingen van zijn ex-echtgenote, is niet aan verweerder te wijten.
4 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
4.1 De voorzitter stelt vast dat uit de stukken is gebleken dat verweerder bij brief d.d.20 december 2005 aan klager bevestigt dat klager zich niet wenst te verweren tegen de gevorderde echtscheiding. Verweerder schrijft daarin:
“1. komende vrijdag zal ik de rechtbank laten weten dat u zich niet verzet tegen de echtscheiding….”.
4.2 Niet gebleken is dat klager verweerder heeft laten weten het met de inhoud van die brief niet eens te zijn. Uit de stukken blijkt voorts dat verweerder een verweerschrift strekkende tot referte heeft opgesteld d.d. 23 december 2005, dat bij de rechtbank is ingediend. De voorzitter leidt uit hieruit af dat verweerder er terecht vanuit is gegaan dat klager zich niet wenste te verweren tegen de gevorderde echtscheiding. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 De voorzitter is van oordeel dat gebleken is dat klager inderdaad heeft ingestemd met intrekking van het hoger beroep tegen het echtscheidingsvonnis. In een brief van 18 mei 2006 aan verweerder schrijft klager:
“Bijgaand doe ik u toekomen zoals telefonisch is afgesproken met u om mij het Hoger Beroepschrift niet meer van toepassing te laten zijn.”
Hieruit mocht verweerder afleiden dat het hoger beroep kon worden ingetrokken. Bovendien schrijft klager in dezelfde brief vlak na bovengenoemde passage dat verweerder de zaak hem zeer helder heeft uitgelegd. De voorzitter is dan ook van oordeel dat van een misverstand geen sprake kan zijn geweest, zodat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.
Ad klachtonderdeel c)
4.4 Verweerder heeft aangevoerd dat hij klager diverse malen heeft meegedeeld dat hij niet meer voor hem wilde optreden vanwege een gebrek aan vertrouwen. Verweerder heeft aangevoerd dat hij dit bij brief van 3 juni 2010 aan klager heeft meegedeeld. Deze mededeling heeft verweerder herhaald op 21 september 2010 en 23 december 2010. Dit is door klager niet weersproken. Bij de stukken bevindt zich tevens een brief van verweerder aan klager van 24 februari 2011 waarin verweerder aan klager laat weten dat de Raad voor Rechtsbijstand zich akkoord heeft verklaard met beëindiging van de rechtsbijstand door verweerder en dat zulks meebrengt dat verweerder zich op 23 maart 2011 aan de zaak zal onttrekken en voorts dat klager vanaf dat moment geen advocaat meer heeft in die procedure. Voorts wijst verweerder klager erop dat hij niet zelf kan optreden in die procedure maar dat hij een andere advocaat moet zoeken als hij verweer wenst te voeren. De voorzitter constateert dat klager in ieder geval vanaf dat moment ruim de tijd heeft gehad (ongeveer een maand) om een andere advocaat te vinden, hetgeen meebrengt dat verweerder niet verweten kan worden dat onvoldoende verweer is gevoerd tegen de vorderingen van de ex-echtgenote van klager. Ook dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht in al haar onderdelen ongegrond en wijst deze mitsdien af.
Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 8 januari 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op januari 2013 per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Arnhem - Leeuwarden, Postbus 399, 9400 AJ Assen (fax: 0592-305759). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.