Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2013:67

Zaaknummer

ZWB 11-2013

Inhoudsindicatie

Verzuimd bij aanvaarding van de opdracht duidelijkheid te verschaffen over het risico dat de kosten door de leden RvT zouden moeten worden gedragen. Geen duidelijke afspraken gemaakt over de kosten van de werkzaamheden van mr. S.. Klagers niet gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp. Niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klagers aan te spreken op betaling van declaraties, terwijl er nog geen eindvonnis was.   Klacht (deels) gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 16 september 2013

     in de zaak ZWB11-2013

naar aanleiding van de klacht van:

1.      A

2.      B

 

klagers

 

tegen:

C

 

verweerder

 

 

 

1                Verloop van de procedure

1.1         Bij brief aan de raad van 14 januari 2013 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ZWB de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2         Ter zitting van 1 juli 2013 zijn klager en verweerder verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3         De raad heeft kennis genomen van:

-          De brief van de deken d.d. 14 januari 2013 en de daarbij gevoegde stukken.

 

 

 

 

2        FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1     De RvT heeft zich in december 2009 gewend tot verweerder, destijds werkzaam bij het kantoor P. omdat de RvT voornemens was om (de voorzitter van) het bestuur van de w (hierna: het bestuur) te schorsen. Over dit voornemen heeft overleg plaatsgevonden met verweerder en het is daadwerkelijk gekomen tot een schorsing. Het bestuur heeft in reactie daarop de RvT gedagvaard. Verweerder heeft de RvT bijgestaan. In februari 2010 is vonnis gewezen en is de schorsing opgeheven.

2.2     De RvT, alsmede verweerder, hebben zich op het standpunt gesteld dat de kosten van de procedure voldaan dienden te worden door het bestuur omdat de RvT een orgaan is van de woningbouwvereniging. Het bestuur heeft geweigerd de declaraties te voldoen.

2.3     In maart 2010 is de RvT afgetreden. Klager heeft, samen met de andere voormalige leden (verder te noemen: leden) van de RvT, in een procedure vergoeding van de advocaatkosten en vergoeding van kosten voor zelf verrichte werkzaamheden gevorderd. Klager werd in deze procedure – op aanraden van verweerder – bijgestaan door mr. S. Mr. S was niet verbonden aan het kantoor P.

2.4     In juli 2010 heeft de rechter een tussenvonnis gewezen waarin werd bepaald dat het bestuur slechts een klein deel van de kosten op zich zou hoeven te nemen. Na dit tussenvonnis heeft verweerder – voor de eerste maal – bij de leden van de RvT aanspraak gemaakt op betaling van zijn declaraties. Daarbij voerde hij ook de declaraties van mr. S. op.

2.5     Na vertrek van verweerder van het kantoor P. heeft mr. B. de inning van de nog openstaande declaraties op zich genomen. Inhoudelijk werden de belangen van de leden van de RvT op dat moment behartigd door mr. S. De leden van de RvT hebben een regeling getroffen met het kantoor P, welke regeling is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst die door alle leden is ondertekend.

 

3        KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doord at hij:

                        1.         heeft verzuimd bij aanvaarding van de opdracht duidelijkheid te verschaffen over het risico dat de kosten door de RvT en/of haar individuele leden zouden moeten worden gedragen;

                        2.         geen duidelijke afspraken heeft gemaakt over de kosten van de werkzaamheden van mr. S.;

                        3.         klagers niet heeft gewezen op de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp;

          4.         klagers heeft aangesproken op betaling van declaraties, terwijl er nog geen eindvonnis was.          

 

 

4        VERWEER

4.1     Verweerder is er, met klagers, steeds vanuit gegaan dat het bestuur de kosten zou vergoeden omdat het ging om juridische advieswerkzaamheden en niet over de vertegenwoordiging van de woningbouwvereniging. Ter zitting van de raad heeft verweerder erkend dat hij onvoldoende duidelijk met klagers heeft gesproken over het risico dat het bestuur de kosten niet zou dragen. Voorts heeft verweerder ter zitting erkend dat hij evenmin voldoende duidelijk heeft gesproken over de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand.

4.2     Tussen verweerder en de leden van de RvT is nimmer duidelijk schriftelijk vastgelegd op welke wijze zou worden omgegaan met de kosten van mr. S. Hiervoor is kennelijk een oplossing gevonden bij het treffen van een betalingsregeling, waarbij verweerder niet betrokken was.

4.3     Verweerder heeft enkel na het tussenvonnis aan de leden van de RvT gevraagd om een voorstel te doen over de openstaande declaraties, maar daarop heeft hij geen reactie ontvangen. Op het moment dat verweerder het kantoor P. verliet was er nog geen eindvonnis. Per 1 oktober 2012 is het dossier overgenomen door mr. B. die met de leden van de RvT afspraken heeft gemaakt over de openstaande declaraties. Daarbij was verweerder niet betrokken.

         

5        BEOORDELING

5.1     Bij de beoordeling van de onderhavige klachtzaak is van belang lid 1 van Gedragsregel 26, dat bepaalt dat wanneer een advocaat een opdracht aanvaardt, hij de financiële consequenties daarvan met de cliënt dient te bespreken en inzicht dient te geven in de wijze waarop en de frequentie waarmee hij zal declareren.

5.2     De advocaat moet de financiële consequenties van een opdracht vooraf, voordat een aanvang wordt gemaakt met de werkzaamheden, met de cliënt bespreken. Voorts dient een advocaat ingevolge Gedragsregel 24, lid 1, bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtsbijstand te verkrijgen. De raad is van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met genoemde Gedragsregels.

        5.3     Ter zitting van de raad heeft verweerder erkend dat hij onvoldoende duidelijk met klagers heeft gesproken over het risico dat het bestuur de kosten niet zou dragen. Verweerder heeft gesteld dat hij ervan is uitgegaan dat het bestuur de kosten diende te vergoeden. Ofschoon er mogelijkheden waren om het bestuur aan te spreken op betaling van de declaraties was het echter allerminst zeker dat het bestuur de kosten zou vergoeden.

        5.4     Naar het oordeel van de raad had verweerder bij aanvaarding van de opdracht dan ook uitdrukkelijk met de RvT en haar individuele leden moeten bespreken op welke wijze de advocaatkosten zouden worden betaald indien het bestuur niet tot vergoeding zou overgaan. De raad stelt voorts vast dat verweerder heeft erkend dat tussen verweerder en de leden van de RvT nimmer duidelijk schriftelijk is vastgelegd op welke wijze zou worden omgegaan met de kosten van mr. S. Nu de opdracht aan mr. S. op initiatief van verweerder is tot stand gekomen en verweerders kantoor de met de door mr. S. verrichte werkzaamheden samenhangende kosten aan de leden van de RvT heeft doorbelast had verweerder uitdrukkelijk met de RvT en haar individuele leden moeten bespreken op welke wijze met de kosten van mr. S. zou worden omgegaan. Door zulks na te laten heeft verweerder gehandeld in strijd met Gedragsregel 26, lid 1.

        5.5     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt voorts dat verweerder bij aanvaarding van de opdracht niet heeft gesproken over de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met Gedragsregel 24, lid 1.

        5.6     De raad is van oordeel dat het verweerder vrijstond om na het tussenvonnis aan de leden van de RvT te vragen om een betalingsvoorstel te doen ter zake zijn declaraties. Dat nog geen eindvonnis was gewezen doet naar het oordeel van de raad niet ter zake. Op dit punt kan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

        5.7     De raad komt tot de slotsom dat de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond moeten worden verklaard en dat klachtonderdeel 4 ongegrond moet worden verklaard.

       

        6        MAATREGEL

        6.1     De raad acht een enkele waarschuwing een passende maatregel.

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

1.      verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 3 gegrond en legt ter zake aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing;

2.      verklaart klachtonderdeel 4 ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen, voorzitter, mrs. E.J.P.J.M. Kneepkens, J.C. van den Dries, J.F.E. Kikken, J.J.M. Goumans, leden, bijgestaan door mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 september 2013.

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                     

 

Deze beslissing is in afschrift op       17 sept  2013

 

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-         klager

-         verweerster

-         de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ZWB

-         de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en, voor zover de klacht ongegrond is verklaard, tevens door:

-          klagers

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement ZWB

                           

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.       Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.       Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.       Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl