Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:210

Zaaknummer

13-189A

Inhoudsindicatie

Klacht van een cliënt in verband met beweerdelijk gebrekkige juridische bijstand (ongegrond), beweerdelijk onvoldoende onafhankelijkheid (ongegrond), het betrachten van onvoldoende voortgang en onvoldoende transparantie door de cliënt niet concepten van de processtukken te sturen en hem niet op de hoogte te brengen van het plaatsvinden van en de uitkomst of verloop daarvan (gegrond), en het onvoldoende betrachten van transparantie met betrekking tot financiële zaken (gegrond). Berisping.

Uitspraak

Beslissing van 4 december 2013

in de zaak 13-189A

naar aanleiding van de klacht van:

De heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

  

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 9 juli 2013, door de raad ontvangen op 11 juli 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 oktober 2013 in afwezigheid van partijen, met berichten van verhindering. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief aan de raad van 9 juli 2013 met de stukken 1 t/m 55 zoals die zijn genoemd op de bij de brief gevoegde inventarislijst. De nadien door de raad ontvangen aanvullende stukken zijn buiten beschouwing gelaten.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft vanaf april 2011 klager als advocaat bijgestaan in een geschil met diens broer (hierna: de broer) over  de afwikkeling van de nalatenschap van hun moeder. De verdeling van die nalatenschap had in 2009 plaatsgevonden.

2.3 Klager heeft bankafschriften van de overleden moeder aan verweerder verstrekt met het verzoek na te gaan of de mutaties aansloten op de boedelbeschrijving die aan de verdeling ten grondslag had gelegen. Dit omdat klager vermoedde dat de broer bij leven van de moeder enkele opnames en transacties van de bankrekening van zijn moeder ten behoeve van zichzelf had verricht. Verweerder heeft zijn kantoorboekhouder geïnstrueerd het verzoek van klager uit te voeren.

2.4 Op 2 mei 2012 heeft verweerder namens klager de broer  gedagvaard  tegen 15 augustus 2012. Verweerder heeft klager niet vooraf een concept- dagvaarding gestuurd. Op 14 november 2012 heeft de rechtbank een comparitie na antwoord gelast op 1 februari 2013.

2.5 Verweerder heeft klager begin 2012 een declaratie van EUR 5.000 (exclusief BTW, inclusief voorgeschoten kosten)  verzonden. Klager heeft geprotesteerd tegen de hoogte van die declaratie. Daarop zijn klager en verweerder overeengekomen dat klager een bedrag van EUR 1.500 (ex BTW) als voorschot aan verweerder zou voldoen. Daarnaast werd een resultaat-afhankelijke beloning afgesproken, namelijk dat klager verweerder  12,5% van het door verweerder namens klager geïncasseerde bedrag zal betalen, onder verrekening met het betaalde voorschot.

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de gerechtelijke procedure niet voortvarend genoeg aanhangig heeft gemaakt;

b) onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat de boekhouding van de moeder van klager niet verder onderzocht zou worden;

c) de dagvaarding heeft doen uitbrengen terwijl essentiële onderdelen ontbraken;

d) zich onvoldoende onafhankelijk heeft opgesteld doordat hij naar eigen zeggen de advocaat van de wederpartij kende;

e) geen duidelijkheid heeft gegeven over het door klager betaalde voorschot en aanvullende betaling verlangde voor gemaakte verschotten; en

f) niet tijdig kopieën van ingediende stukken aan klager heeft verzonden en hem niet heeft geïnformeerd over de comparitie.

Het verweer wordt bij de beoordeling behandeld.

 

4 BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a:

4.1 De klacht betreft het handelen en nalaten van verweerder als advocaat van klager. De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is de aan hem toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of een handelen of nalaten in deze zin tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

4.2 Vast staat dat verweerder pas ongeveer een jaar nadat klager hem daartoe had geïnstrueerd de dagvaarding heeft doen uitbrengen. Verweerder  erkent dat hij daarmee te veel tijd heeft laten verstrijken, maar voert aan dat een groot deel van die tijd is verbruikt door een discussie met klager over de kosten.

4.3 De raad heeft niet kunnen vaststellen, en dat is ook niet aangevoerd, dat verweerder klager op enig moment heeft bericht dat hij zijn werkzaamheden opschortte hangende de discussie over de kosten. De raad is daarom van oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarendheid heeft betracht bij het aanhangig maken van de procedure. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdelen b en f:

4.4 Vast staat dat verweerder pas achteraf kopie van de dagvaarding aan klager heeft gezonden, en hem niet vooraf de gelegenheid heeft gegeven om commentaar te geven op een  concept. Dit is in strijd met de civielrechtelijke verplichtingen van verweerder als opdrachtnemer en met het gedragsrechtelijke uitgangspunt dat een advocaat moet waarborgen dat zijn cliënt steeds zo volledig als redelijkerwijze mogelijk is, is geïnformeerd over de inhoud en het verloop van zijn procedure.

4.5 Ook staat vast, en is in strijd met de hiervoor beschreven verplichting en uitgangspunt, dat verweerder heeft verzuimd klager te berichten dat de comparitie  na antwoord was uitgesteld.  Klachtonderdelen b en f zijn gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c:

4.6 Dit klachtonderdeel ziet op de inhoud van de dagvaarding. Het kan niet los worden bezien van het verwijt dat verweerder geen concept aan klager heeft gestuurd. . Verweerder heeft aangevoerd dat de bankafschriften van de moeder van klager te weinig aanknopingspunten boden voor klagers stelling dat de verdeling van de nalatenschap van de moeder moest worden ontbonden. Daarom heeft hij ervoor gekozen om in de dagvaarding geen volledige weergave van de feiten op te nemen maar te volstaan met enkele in het oog springende feiten en, zo begrijpt de raad, klager geen concept te sturen omdat klager en hij het nu eenmaal niet met elkaar eens waren.

4.7 Dit verweer kan uiteraard niet slagen. Als een verschil van mening tussen advocaat en cliënt over de aanpak van een zaak onoverbrugbaar blijkt, zal de advocaat de cliënt erop dienen te wijzen dat hij diens belangen niet langer meer kan behartigen. En in ieder geval, ook bij geringe verschillen van inzicht, zal de advocaat de cliënt moeten informeren over waarom hij, advocaat, de aanpak zal kiezen die hem zelf het beste voorkomt en moeten vastleggen dat de cliënt desondanks instemt met voortzetting van de belangenbehartiging door hem.

4.8 Het voorgaande neemt niet weg dat de klacht over de inhoud van de dagvaarding ongegrond moet worden verklaard. Met betrekking tot de klacht dat in de dagvaarding essentiële stellingen ontbreken merkt de raad op dat het gemotiveerde verweer van verweerder recht tegenover het gemotiveerde standpunt van klager staat. Doordat onderhavige tuchtrechtelijke procedure niet bedoeld is en niet ingericht is om in zo’n geval vast te stellen welke partij het juiste standpunt heeft ingenomen, kan de raad slechts beoordelen of verweerder onder de maat en tegen de gerechtvaardigde belangen van klager in, heeft gehandeld. De Raad heeft dat niet kunnen vaststellen. 

Ten aanzien van klachtonderdeel d:

4.9 Niet is komen vast te staan dat verweerder de advocaat van de wederpartij kende en, als dat wel het geval zou zijn geweest, hoe dat zijn onafhankelijkheid in het geding zou hebben gebracht. Dit klachtonderdeel is onvoldoende onderbouwd en daarmee ongegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel e:

4.10 De raad overweegt ten eerste dat zij bij de beoordeling van de stellingen van partijen ten aanzien van het betalingsarrangement niet zal betrekken de vraag of er sprake is van een verboden "no cure, no pay" afspraak in de zin van de Verordening op de Praktijkuitoefening (onderdeel Resultaatgerelateerde Beloning), nu dat geen onderdeel van de klacht is, noch de deken een dekenbezwaar terzake heeft geformuleerd.

4.11 Op grond van gedragsregel 26 lid 1 dient de advocaat inzicht te geven in zijn declaratiebeleid. Als uitvloeisel daarvan ligt het op de weg van de advocaat om zoveel als redelijkerwijze mogelijk is te voorkomen dat misverstanden ontstaan ten aanzien van de declaratie.

4.12 Tussen klager en verweerder is geschil ontstaan over  de vraag of verschotten onder het door klager betaalde voorschot vielen of niet. Naar het oordeel van de raad is dat meningsverschil het gevolg van een onvoldoende duidelijke afspraak tussen klager en verweerder, waarvoor verweerder verantwoordelijk was. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Vanwege de ernst en de veelvuldigheid van de tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen, waarin de raad een patroon van structureel onvoldoende communicatie van verweerder met klager ontwaart, is  de maatregel van een berisping passend.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a, b, e en f gegrond;

- verklaart klachtonderdelen c en d ongegrond; en

- legt op aan verweerder de maatregel van een berisping.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. J. van de Laar, B. Roodveldt, C. Wiggers, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. M.E. Coenraads als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 december 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 december 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl