Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-05-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4228
Zaaknummer
13-054A + 13-055A
Inhoudsindicatie
Beroepsfout (termijnoverschrijding). Dekenbezwaar. Niet adequaat afhandelen van melding verzekeraar en niet reageren. Verklaring art. 48 lid 7 Adv.w. Voorwaardelijke schorsing van 1 maand.
Uitspraak
Beslissing van 7 mei 2013
in de zaken 13-054A en 13-055A
naar aanleiding van de klacht van:
de heer
klager
en
naar aanleiding van het bezwaar van:
de deken der Orde van Advocaten van het arrondissement
postbus 57590
1040 BL AMSTERDAM
deken
tegen:
de heer mr.
advocaat te
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 19 februari 2013 met kenmerk 1112-563, door de raad ontvangen op 20 februari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht alsmede zijn dekenbezwaar ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht en het bezwaar zijn behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 5 maart 2013. Klager is verschenen met bijstand van een tolk. De deken is eveneens verschenen en verweerder is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 19 zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst. Daarnaast is kennis genomen van de fax van verweerder aan de raad van 3 maart 2013.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht en het bezwaar wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:
2.1 Verweerder heeft van klager de opdracht aangenomen hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep tegen beslissingen betreffende een tweetal door de gemeente aan hem opgelegde boetes van in totaal € 7.912,16. Het hoger beroep is een dag te laat ingesteld met als gevolg dat de bewuste beslissingen onherroepelijk zijn geworden.
2.2 Klager heeft verweerder in verband hiermee aansprakelijk gesteld bij een in het Turks gestelde brief. Op verzoek van verweerder heeft hij daarvan een Nederlandse vertaling laten maken, gedateerd 20 november 2011. Volgens klager heeft hij deze vertaling direct aan verweerder gezonden; verweerder betwist de ontvangst daarvan op of kort na 20 november 2011. In ieder geval heeft verweerder op de Nederlandse brief van 20 november 2011 niet gereageerd. Vervolgens heeft verweerder getracht telefonisch contact met verweerder over de kwestie te krijgen. De assistente van verweerder heeft hem herhaaldelijk toegezegd dat hij teruggebeld zou worden, maar die toezegging is niet nagekomen.
2.3 Daarop heeft klager zich bij brief van 1 maart 2012 bij de deken over verweerder beklaagd. Bij brief van 27 april 2012 aan de deken heeft verweerder kort op de klacht gereageerd. Daarna heeft verweerder de deken nog in het bezit gesteld van een brief van zijn assurantietussenpersoon van 6 september 2012. Daarin heeft de assurantietussenpersoon aan verweerder de goede ontvangst bevestigd van de “stukken inzake de aansprakelijkstelling” en medegedeeld dat de zaak nog die dag bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar zou worden gemeld.
2.4 Naar aanleiding van de in 2.3 bedoelde brief heeft de deken in overleg met partijen het onderzoek naar de klacht aangehouden en verweerder verzocht bij de verzekeraar de vinger aan de pols te houden, zo nodig te informeren naar de voortgang aldaar en hem, de deken, op de hoogte te brengen. Vervolgens heeft de deken aan verweerder verzocht hem op de hoogte te brengen van de stand van zaken bij brieven van 20 november 2012, 5 december 2012, 8 januari 2013 en middels een telefonisch achtergelaten bericht van 8 februari 2013. Verweerder heeft op geen van deze verzoeken gereageerd. Bij brief van 8 januari 2013 heeft de deken aangekondigd een dekenbezwaar te overwegen als niet op zijn informatieverzoek zou worden gereageerd.
3 KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a. ondanks de opdracht tot het instellen van hoger beroep de termijn voor het instellen daarvan ongebruikt heeft laten verstrijken;
b. niet adequaat heeft gereageerd op de aansprakelijkstelling, hij telefonisch niet bereikbaar was en hij klager, ondanks toezeggingen, niet terugbelde.
4 DEKENBEZWAAR
4.1 Het bezwaar van de deken houdt – zakelijk weergegeven – in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet door, ondanks herhaalde verzoeken, niet te reageren op het verzoek om een reactie op het bemiddelingsverzoek c.q. de klacht, waardoor verweerder het tuchtrechtelijk onderzoek heeft gefrustreerd.
5 BEOORDELING VAN DE KLACHT (ZAAK 13-054A)
5.1 Tegen klachtonderdeel a voert verweerder geen verweer: hij erkent dat hij een beroepsfout heeft gemaakt door het hoger beroep niet tijdig in te stellen. Hij heeft de termijn als gevolg van een agenderingsfout met een dag overschreden, zo stelt hij. Wel stelt hij dat het hoger beroep niet erg kansrijk was. Dit laatste maakt echter voor de vraag of verweerder een tuchtrechtelijk verwijt van de termijnoverschrijding kan worden gemaakt niet uit. Door de termijn voor het instellen van hoger beroep ongebruikt te laten verstrijken, heeft verweerder de norm van art. 46 Advocatenwet is geschonden. Klachtonderdeel a is dus gegrond.
5.2 Bij de beoordeling van klachtonderdeel b stelt de raad voorop dat een advocaat een (serieuze) aansprakelijkstelling wegens een beroepsfout in beginsel op korte termijn dient door te geven aan zijn assuradeur, indien daarbij tevens reële (financiële) belangen van de klager zijn betrokken. Dit is een logisch en noodzakelijk complement van de plicht van een advocaat om zich tegen beroepsaansprakelijkheid te verzekeren. Het nalaten van een tijdige melding kan immers de dekking onder de verzekering doen komen te vervallen.
5.3 Nu niet is gebleken van omstandigheden die een uitzondering op de genoemde regel rechtvaardigen, had verweerder de aansprakelijkstelling door klager op korte termijn aan zijn assuradeur moeten melden. De vraag is of hij dat gedaan.
5.4 Vast staat dat klager verweerder reeds voor 20 november 2011 schriftelijk aansprakelijk heeft gesteld bij een in het Turks gestelde brief. Turks was de taal waarin klager en verweerder steeds communiceerden. Verweerder heeft klager toen gevraagd om een brief in het Nederlands, om deze naar de verzekeringsmaatschappij door te kunnen leiden. Klager stelt dat hij een Nederlandse vertaling van de bewuste brief d.d. 20 november 2011 aan verweerder heeft gezonden, per post en per e-mail. Verweerder stelt de brief van 20 november 2011 destijds niet te hebben ontvangen, maar eerst maanden later, via de deken, tezamen met de klacht van klager van 1 maart 2012. De raad kan niet vaststellen dat de in het Nederlands gestelde brief verweerder reeds op of kort na 20 november 2011 heeft bereikt. Dit is echter ook niet relevant voor de vraag of verweerder de aansprakelijkstelling tijdig heeft gemeld aan zijn verzekeraar. Enerzijds was verweerder immers al voor 20 november 2011 op de hoogte van de aansprakelijkstelling. Hij was toen dus ook al in staat die aan zijn verzekeraar te melden. Anderzijds heeft verweerder – door de namens hem gedane toezeggingen om klager terug te bellen (zie onder 2.2 van deze beslissing) niet na te komen – het risico genomen dat niet aan het licht zou komen dat een aan hem verstuurde brief hem (mogelijk) niet had bereikt, zodat dat risico voor zijn rekening dient te blijven. De raad kan niet met zekerheid vaststellen wanneer verweerder de aansprakelijkstelling aan zijn verzekeraar heeft gemeld, doch wel dat hij dit niet heeft gedaan voor 18 april 2012. Hij heeft dus ten minste vijf maanden laten verstrijken alvorens de aansprakelijkstelling te melden. Dit acht de raad te lang.
5.5 Daar komt bij dat klager en deken geen enkele informatie meer van verweerder hebben ontvangen over de afwikkeling van de aansprakelijkstelling en klager daaromtrent dus nog steeds in onzekerheid verkeert. Verweerder stelt in zijn brief aan de raad van 3 maart 2013 dat klager het verder maar met de verzekeraar moet afhandelen. Hij miskent daarmee dat de verzekering een kwestie is tussen hem en de verzekeraar waar klager in beginsel buiten staat. Indien geen dekking zou worden verleend door de verzekeraar, betekent dit nog niet dat verweerder niet aansprakelijk is. Door niet erop toe te zien dat de aansprakelijkstelling voortvarend wordt afgewikkeld en klager – voor wie het belang van de kwestie in verhouding tot zijn inkomen zeer groot is – daarover anderhalf jaar in onzekerheid te laten verkeren, heeft verweerder de norm van artikel 46 Advocatenwet geschonden. Klachtonderdeel b is dus ook gegrond.
6 BEOORDELING VAN HET DEKENBEZWAAR ( ZAAK 13-055A)
6.1 Ten aanzien van het dekenbezwaar overweegt de raad als volgt. Verweerder heeft niet op de herhaalde verzoeken van de deken tot het verstrekken van inlichtingen naar aanleiding van de klacht gereageerd. De eisen van een behoorlijk toezicht op de beroepsgroep brengen met zich dat advocaten tijdig dienen te reageren op verzoeken om informatie over tegen hen ingediende klachten. Door dat na te laten heeft verweerder het tuchtrechtelijk onderzoek door de deken gefrustreerd en daardoor kan de deken de hem in de Advocatenwet opgelegde taak niet goed uitoefenen. Het dekenbezwaar is dan ook gegrond.
7 MAATREGEL
7.1 Gelet op de ernst van het tuchtrechtelijke verwijten acht de raad het gepast en geboden verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van één maand op te leggen. De raad rekent het verweerder vooral aan dat hij zowel de aansprakelijkstelling die is gevolgd op de door verweerder gemaakte beroepsfout als de klacht bij de deken (te veel) op zijn beloop heeft gelaten. Het niet reageren op verzoeken van de deken heeft zich bovendien, naar de raad ambtshalve bekend is uit de zaak 11-289A, in het recente verleden al eens voorgedaan. In die zaak is het dekenbezwaar ter zake ter zitting ingetrokken nadat in de klachtzaak een schikking met de klager was bereikt. Thans blijkt dat verweerder uit die zaak onvoldoende lering heeft getrokken.
7.2 Bovendien ziet de raad aanleiding om op de voet van art. 48 lid 7 Advocatenwet uit te spreken dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
7.3 Nu de rechtsbijstand aan klager op grond van een toevoeging werd verleend, acht de raad bovendien toezending van deze beslissing aan de voorzitter van de Raad voor Rechtsbijstand nodig op de voet van artikel 50 lid 1 sub e Advocatenwet.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- verklaart het dekenbezwaar gegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk van één maand;
- bepaalt dat de schorsing niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de raad van discipline later anders zal oordelen op grond dat verweerder zich binnen de hierna te vermelden proeftijd opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;
- stelt de proeftijd op een periode van twee jaar ingaande op de dag dat deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan;
- spreekt op de voet van artikel 48 lid 7 Advocatenwet uit dat verweerder jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing door de griffier wordt toegezonden aan de voorzitter van de Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. H.B. de Regt, B.J. Sol, J.J. Trap, S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. M.A. Hupkes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 mei 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 7 mei 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl