Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-03-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:YA4114

Zaaknummer

R.4041/12.175-a

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Klager verbleef bij aanvang van de bijstand in de echtelijke woning, doch is nadien verder op een verblijfadres verbleven. Tijdens het intakegesprek (medio oktober 2008) heeft verweerster de financiële situatie van klager besproken en heeft zij geconcludeerd dat klager niet voor kosteloze rechtsbijstand in aanmerking kwam. Verweerster heeft het gesprek schriftelijk bevestigd. De rechtsbijstand is geëindigd begin maart 2009. In een latere procedure heeft klager een inkomensverklaring met dagtekening 31 maart 2009 overgelegd, waaruit volgde dat zijn verzamelinkomen in 2007 beneden de toevoegingsgrens zou liggen. Klacht dat verweerster klager erop had moeten wijzen dat hij in aanmerking had kunnen komen voor gefinancierde rechtsbijstand, althans dat zij daarnaar onderzoek had moeten doen. De raad acht het verweer, inhoudende dat verweerster in de periode van haar bijstand geen informatie bekend was op grond waarvan klager voor kosteloze rechtsbijstand in aanmerking zou komen, onvoldoende weersproken en dat verweerster gelet op de inhoud van het verweer op goede gronden mocht aannemen dat klager niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand, als ook dat gedurende de tijd dat zij rechtsbijstand aan klager verleende, geen nieuwe feiten bekend zijn geworden die tot hernieuwd onderzoek noopten. Klacht ongegrond.

Uitspraak

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de Raad van Discipline van 26 september 2012, door de raad ontvangen op 27 september 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 januari 2013. Ter zitting is klager verschenen vergezeld van mr. P., advocaat te Z.. Verweerster is verschenen, vergezeld van haar kantoorgenote mr. R.. Mr. P.en mr. R, hebben ieder een pleitnota overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Vanaf 17 oktober 2008 heeft verweerster de belangen van klager behartigd in een echtscheidingsprocedure.

2.3    Bij brief van 17 oktober 2008 heeft verweerster een op die datum met klager en zijn vader gevoerde bespreking bevestigd. In die bevestiging heeft verweerster onder meer haar uurtarief vermeld. De brief is gezonden aan het adres van de echtelijke woning van klager, waar klager toen nog woonde.

2.4    Gedurende de periode daarna, waarin verweerster bijstand aan klager verleende, had klager een verblijfadres in L..

2.5    De bijstand van verweerster aan klager is geëindigd op 1 maart 2009.

2.6    Klager heeft zich hierna tot een andere advocaat gewend. Aan hem is op 23 september 2009 een toevoeging verleend (echtscheiding mediation), waarbij een eigen bijdrage van € 49,00 is opgelegd.

2.7    Het kantoor van verweerster, X Advocaten, heeft terzake van de verleende bijstand een of meer declaraties aan klager gezonden, welke klager onbetaald heeft gelaten.

2.8    X Advocaten heeft ter incasso van de declaratie(s) een incassoprocedure tegen klager aanhangig gemaakt. Daarbij is klager aanvankelijk gedagvaard aan het adres van de voormalige echtelijke woning. Omdat bleek dat klager niet langer op dat adres woonachtig was, heeft de kantonrechter X Advocaten bevolen een herstelexploot uit te brengen. In het herstelexploot is vermeld dat van klager geen woon- of verblijfplaats bekend was. Het herstelexploot is in verband hiermee openbaar betekend. In de procedure is vervolgens een verstekvonnis gewezen. Daartegen heeft klager verzet ingesteld.   

Bij vonnis van 27 juli 2011, uitvoerbaar bij voorraad, heeft de kantonrechter het verstekvonnis vernietigd en de vordering van X Advocaten afgewezen, onder veroordeling van X Advocaten in de proceskosten.

2.9    Tegen het in de verzetprocedure gewezen eindvonnis heeft X Advocaten hoger beroep ingesteld.

2.10    Ter uitvoering van het verstekvonnis heeft X Advocaten executiemaatregelen genomen. Het vonnis is aan klager betekend, waarna executoriaal beslag is gelegd. X Advocaten heeft omstreeks € 3.000,00 geïncasseerd.

2.11    Bij brief van 10 augustus 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster en over X Advocaten.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Meer in het bijzonder verwijt klager verweerster dat verweerster klager erop had moeten wijzen dat hij in aanmerking had kunnen komen voor gefinancierde rechtsbijstand, althans had verweerster een onderzoek daarnaar moeten doen. In rechte is volgens klager komen vast te staan dat X Advocaten in haar zorgplicht jegens klager tekort is geschoten;

4    VERWEER

4.1    Verweersters heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

5.1    Uitgangspunt is de regel dat de advocaat verplicht is met zijn cliënt bij het begin van de zaak en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat te overleggen of er termen zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te verkrijgen, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt daarvoor niet in aanmerking kan komen.

5.2    Tot haar verweer heeft verweerster – zakelijk samengevat – het volgende aangevoerd.

Op 17 oktober 2008 vond ten kantore van verweerster het eerste gesprek met klager plaats, waarbij klager werd bijgestaan door zijn vader. Niet alleen in het kader van de toets of klager in aanmerking kwam voor een toevoeging, maar ook in het kader van de alimentatieberekeningen die opgesteld moesten worden, is de financiële situatie van klager uitvoerig besproken. Uit de jaaropgaaf van klagers werkgever over het jaar 2007 bleek dat klager een inkomen genereerde van € 41.397,00. Tevens is gesproken over de overige financiële omstandigheden van klager. Klager gaf aan dat hij twee woningen in eigendom had. In een ervan woonde klager met zijn gezin, in de andere woonden klagers ouders die aan klager en zijn echtgenote huur betaalden. De hypotheekrente die klager voldeed bedroeg € 13.043,00 op jaarbasis. De hypotheekrente die klager betaalde met betrekking tot de woning waarin zijn ouders woonden, was niet aftrekbaar en was dus ook niet van invloed op de bepaling van het verzamelinkomen van klager. Klager heeft ontkennend geantwoord op de vraag van verweerster of er overige inkomsten dan wel aftrekposten waren die van invloed zouden kunnen zijn op het verzamelinkomen.

Verweerster heeft het intakegesprek schriftelijk bevestigd. Daarbij is klager gewezen op de op de dienstverlening van X Advocaten toepasselijke financiële voorwaarden.   

Tot begin maart 2009 waren geen omstandigheden bekend die een nieuwe toetsing als bedoeld in gedragsregel 24 zouden rechtvaardigen.   

Medio 2011 heeft klager, ter gelegenheid van de procedure bij de kantonrechter, een IB-60 formulier overgelegd waaruit volgde dat zijn (gecorrigeerd) verzamelinkomen over het jaar 2007 € 10.821,00 bedroeg. De dagtekening van de inkomensverklaring is 31 maart 2009.

5.3    In reactie op het verweer heeft klager gesteld zijn klacht te handhaven.    

Het door verweerster beschreven feitenrelaas is in de schriftelijke stukkenwisseling niet door klager weersproken.

5.4    Ter zitting heeft klager voor het eerst gesteld dat zijn inkomen over 2006 is aangepast, dat hij gedurende een bepaalde tijd voor twee woningen renteaftrek had en dat zijn ouders geen huur betaalden omdat zij in de woning verbleven als antikraakmaatregel.    

Klager heeft niet weersproken dat de informatie over zijn gecorrigeerde belastbaar inkomen eerst in 2011 bij X advocaten bekend is geworden.   

Onduidelijk is gebleven waardoor en op welk moment de grote discrepantie tussen de aan verweerster verstrekte inkomensopgaaf en het later gecorrigeerde fiscale inkomen is ontstaan.     

Ook is onverklaard gebleven waarom de door klager beweerdelijk verkregen dubbele aftrek van hypotheeklasten in de alimentatieprocedure geen rol heeft gespeeld.

Tenslotte acht de raad van belang dat klager, die heeft bevestigd dat voor de toevoegingsaanvraag in september 2009 geen peiljaarverlegging is gevraagd, niet heeft toegelicht op basis van welke informatie de toevoeging is aangevraagd en verleend.

5.5    De slotsom is dat het door verweerster gevoerde verweer onvoldoende is weersproken. Klager heeft noch in de stukken noch ter zitting op basis van stukken aannemelijk gemaakt dat bij aanvang van de rechtsbijstand van verweerster of daarna in de periode tot 1 maart 2009 - het tijdstip waarop de bijstand van verweerster eindigde -, informatie voorhanden was op grond waarvan de lezing van verweerster voor onjuist moet worden gehouden.   

Gelet op de inhoud van het verweer mocht verweerster op goede gronden aannemen dat klager niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand en zijn haar gedurende de tijd dat zij aan klager rechtsbijstand verleende geen (nieuwe) feiten bekend geworden die tot hernieuwd onderzoek naar de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand noopten.

5.6    Het voorgaande brengt mee dat de klacht ongegrond is.

6    BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, T. Hordijk, J.H.M. Nijhuis en L.Ph.J. baron van Utenhove, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 maart 2013.

griffier    voorzitter                           

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 maart 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerster

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl