Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-02-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA3769

Zaaknummer

12-173A

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij deels gegrond zonder oplegging van maatregel. Schending gedragsregel 18.

Uitspraak

Beslissing van 12 februari 2013

in de zaak 12-173A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer ing.

p/a

klager

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 4 juni 2012 met kenmerk 112-150 K, door de raad ontvangen op 5 juni 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van3 december 2012in aanwezigheid van verweerder. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, zonder bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad;

- de stukken genummerd 1 tot en met 9 zoals opgenomen in de bij de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager en de aan hem gelieerde vennootschap X B.V. hebben een geschil met Y B.V., die wordt bijgestaan door verweerder. Het geschil heeft betrekking op een vermeende vordering van X op Y op grond waarvan X op 8 september 2011 conservatoir verhaalsbeslag heeft laten leggen ten laste van Y. Bij brief van 21 september 2011 heeft verweerder de advocaat van X, mr. H. gesommeerd de gelegde verhaalsbeslagen onmiddellijk op te heffen. Een kopie van die brief heeft verweerder per gelijke post rechtstreeks aan X ter attentie van klager verzonden.

2.3 Op 11 oktober 2011 is in opdracht van verweerder een dagvaarding in kort geding namens Y betekend op het privéadres van klager. De mondelinge behandeling van het kort geding vond plaats op 8 november 2011 en bij vonnis van de voorzieningenrechter te ’s-Hertogenbosch van 22 november 2011 is X veroordeeld het beslag op te heffen. Diezelfde dag heeft X voor de tweede keer beslag gelegd ten laste van Y op dezelfde onroerende zaak en voor dezelfde vordering, ditmaal op grond van een beslagverlof van de voorzieningenrechter te Maastricht. Verweerder heeft vervolgens een tweede opheffingskortgeding aanhangig gemaakt tegen X, deze keer bij de voorzieningenrechter te Maastricht. Bij vonnis van de voorzieningenrechter te Maastricht van 24 november 2011 zijn de door X gelegde beslagen wederom opgeheven en is X veroordeeld tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 10.000,-- wegens het onrechtmatig leggen en handhaven van het tweede beslag. Verder is X bevolen om indien zij nogmaals beslag zou willen leggen ten laste van de cliënte van verweerder een kopie van het vonnis aan de voorzieningenrechter te overleggen op straffe van een dwangsom van € 500.000,-- en is zij veroordeeld in de proceskosten.

2.4 Bij brief van26 oktober 2012heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a) op 21 september 2011 een kopie van zijn brief aan de advocaat van X, rechtstreeks aan X, ter attentie van klager heeft verzonden;

b) in die brief heeft aangekondigd zich het recht voor te behouden in rechte daarvan een kopie over te leggen, terwijl hij zou moeten weten dat dit verboden is nu het, volgens klager, om confraternele correspondentie gaat;

c) de namens zijn cliënte uitgebrachte dagvaarding op het privéadres van klager heeft laten betekenen terwijl hij wist dat mr. H. in het onderliggende geschil voor X als advocaat optreedt;

d) klager tijdens de zitting van het kort geding op 8 november 2011 bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft uitgemaakt voor “paranoïde querulant”

4 VERWEER

4.1 Met betrekking tot klachtonderdelen a) en b) heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat zijn brief van 21 september 2011 aan de advocaat van X een aanzegging met rechtsgevolg betrof en dat het hem in dat verband vrij stond om deze brief – in voorkomend geval – in rechte over te leggen. Ter zitting heeft verweerder naar voren gebracht dat hem inmiddels was gebleken dat de lijn van de tuchtrechtspraak op dit punt stringenter is dan hij aanvankelijk dacht. Had verweerder dat geweten, dan zou hij anders hebben gehandeld, aldus verweerder.

4.2 Naar aanleiding van klachtonderdeel c) stelt verweerder dat het hem gelet op het bepaalde in artikel 50 Rv vrijstond om de dagvaarding in kort geding te laten betekenen aan de woonplaats van klager.

4.3 Ook het verwijt in klachtonderdeel d) is naar het oordeel van verweerder onterecht. Verweerder meent de grenzen van het toelaatbare niet te hebben overschreden. Daartoe heeft hij gesteld dat de door klager gewraakte bewoordingen passend waren voor de noodzakelijke beeldvorming tijdens het kort geding op 8 november 2011. Volgens verweerder geeft klager blijk van een diepgeworteld wantrouwen jegens de cliënt van verweerder en jegens andere partijen. Al jarenlang is klager verwikkeld in diverse procedures, hetgeen aan de cliënt van verweerder aanmerkelijk leed toebrengt. Nadat klager opnieuw een onnavolgbare procedure was gestart, heeft verweerder verzucht dat het Nederlandse rechtssysteem uitgaat van redelijk handelende partijen die zich door rationele motieven laten leiden. Het gebruik van de term paranoïde querulant in deze context is mogelijk grievend, maar wel nodig grievend en niet onnodig grievend, aldus verweerder.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a) en b)

5.1 Uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt moet zijn dat, zoals ook is neergelegd in het eerste lid van Gedragsregel 18, een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een wederpartij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden. Deze toestemming is hier niet gegeven.

5.2 Een uitzondering op deze regel kan worden aanvaard – het tweede lid van Gedragsregel 18 voorziet daarin – wanneer het gaat om een aanzegging die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders gedaan kan worden dan rechtstreeks aan de andere partij.

5.3 Het is de raad niet gebleken dat er voor verweerder een goede grond bestond om de aanzegging van de schadeclaim als gevolg van niet opheffing van het zijdens klager gelegde beslag rechtstreeks aan de cliënt van klager te sturen. Vereist is een rechtens aanvaardbare reden om de aanzegging niet (uitsluitend) aan de advocaat te doen, bijvoorbeeld omdat het beoogde rechtsgevolg anders niet kan worden bewerkstelligd. Het in rechte kunnen overleggen van een kopie van de betreffende brief, zoals door verweerder in zijn brief is aangekondigd, is geen rechtvaardiging van de onderhavige handelwijze.

5.4 De klachtonderdelen zijn mitsdien gegrond.

Ad klachtonderdeel c)

5.5 Verweerder heeft terecht gesteld dat het hem op grond van artikel 50 Rv vrijstond om de dagvaarding in kort geding te laten betekenen aan de woonplaats van klager, nu hij bestuurder is van X. De hiervoor onder 5.1 genoemde (gedrags)regel ziet niet op het (laten) uitreiken van processtukken, nu de bevoegdheid daartoe bij wet is geregeld.

Ad klachtonderdeel d)

5.6 Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die als hem in overleg met die cliënt goed dunkt. Het tuchtrecht dient niet ter beknotting van die vrijheid. De bedoelde vrijheid is echter niet absoluut, doch vindt haar beperking onder meer hierin dat a.) de advocaat zich, hetzij mondeling hetzij schriftelijk niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij van zijn cliënt en b.) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen. De raad dient deze maatstaf bij de beoordeling te betrekken.

5.7 De vraag is of de uitlating “paranoïde querulant” onder de gegeven omstandigheden als onnodig grieven moet worden gezien. De raad vindt daarvoor onvoldoende aanleiding. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de uitlating is gedaan tegen de achtergrond van de door verweerder hiervoor onder 4.3 geschetste context. Onder die omstandigheden komt de raad niet tot het oordeel dat de gewraakte uitlating als onnodig grievend moet worden beoordeeld. Het klachtonderdeel is mitsdien ongegrond.  

6 MAATREGEL

6.1 De raad meent dat een gegrondbevinding van de klacht, zonder oplegging van een maatregel, volstaat. Daarbij weegt de raad mee dat verweerder ter zitting blijk heeft gegeven in te zien dat zijn door de klachtonderdelen a en b bestreken handelwijze bij nader inzien onjuist was.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-  verklaart de onderdelen a en b van de klacht gegrond;

- verklaart de overige onderdelen van de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga,

P. van Lingen, R. Lonterman, M.W. Schüller, leden, bijgestaan door mr. A. Lof als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van12 februari 2013.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op12 februari 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl