Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-01-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4265

Zaaknummer

12-142

Inhoudsindicatie

advocaat van een asielzoeker heeft klacht ingediend tegen een IND medewerker over diens gedrag tijdens een gehoor van zijn cliënt. In deze klacht heeft de advocaat de  IND medewerker vergeleken met een beul, geschreven dat het verhoor aanvoelde als een verbale en non-verbale marteling en daarbij tevens melding gemaakt van lichaamskenmerken (kyfose/ scoliose) van de betreffende medewerker. De directie IND klaagt er onder meer over dat de advocaat zich onnodig grievend heeft uitgelaten over de lichaamskenmerken van de betrokken IND medewerker en daarbij de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden door in zijn klacht de betreffende medewerker aan te merken als een beul en deze te beschuldigen van marteling. De raad verklaart de IND niet ontvankelijk nu de uitlatingen van verweerder niet zijn gericht tegen de IND, maar tegen de betreffende IND medewerker. De raad is  oordeel dat de IND niet rechtstreeks in zijn belang is getroffen.

Uitspraak

Beslissing van 21 januari 2013

in de zaak 12-142

naar aanleiding van de klacht van:

IND Directeur Asiel

De heer mr. [naam]

Postbus 5800

2280 HV  RIJSWIJK

klager

tegen:

mr. drs. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 15 augustus 2012, met kenmerk 1112-9252, door de raad ontvangen op 16 augustus 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het voormalig arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 november 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 genoemde brief van de deken en van de stukken zoals vermeld op de bij deze brief gevoegde inventarislijst;

- de brief met bijlagen van verweerder aan de raad d.d. 28 september 2012;

- de brief met bijlagen van verweerder aan de raad d.d. 15 oktober 2012.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder staat als raadsman de heer A. bij in een onderzoek dat door de IND is ingesteld naar de mogelijke betrokkenheid van de heer A. bij oorlogsmisdaden.

2.3 In het kader van dat onderzoek is de heer A. diverse malen, in het bijzijn van verweerder gehoord door ambtenaren van de IND.

2.4 Één van die gehoren vond plaats op 18 april 2011. Naar aanleiding van de gang van zaken tijdens dat gehoor heeft verweerder, namens –onder meer- zichzelf en zijn cliënt,  bij brief van 22 april 2011 een schriftelijke klacht ingediend bij de IND  tegen de tolk en tegen een ambtenaar van de IND, de heer X,  en heeft hij tevens aanspraak gemaakt op vergoeding van de schade die hij stelt geleden te hebben als gevolg van het optreden van de IND.

2.5 Bij brief van 10 mei 2011 aan de IND heeft verweerder zijn klacht aangevuld. In deze brief heeft verweerder onder meer geschreven: “Mr [naam] is er fysiek onpasselijk van als hij terugdenkt aan het optreden van de heer X”

2.6 Op 27 mei 2011 heeft verweerder een planner van de IND telefonisch laten weten dat hij niet mee wil werken aan het plannen van een datum voor een aanvullend gehoor zolang zijn klacht niet is behandeld.

2.7 Bij brief d.d. 14 juni 2011 heeft verweerder onder meer het volgende aan de IND geschreven: “Met betrekking tot de heer X wordt opgemerkt, dat de heer X zodanig heeft opgetreden, ongeacht de uitkomst van de klacht, dat ik niet meer, fysiek, in staat ben om onder leiding van de heer X nog ook maar enig gehoor bij te wonen……..Ik heb de heer X meegemaakt als een beul.”

2.8 In zijn brief d.d. 22 juni 2011 aan de IND heeft verweerder onder meer geschreven: “De heer X komt herhaaldelijk met de mededeling, dat nader moet worden aangetoond hoe hij bars, nors en vreesaanjagend heeft gehandeld. De heer X heeft kennelijk geen weet van zijn eigen fysieke uitstraling zoals hij deze betoonde bij het gehoor op 18 april 2011……….Daarbij mag niet worden vergeten dat de heer X een lichaamskenmerk heeft, dat  deze barse toonzetting en indringendheid benadrukte, te weten zijn kyfose/scoliose, waar de heer X op zich niets aan kan doen, maar waarvan hij zich wel bewust moet zijn, dat dit in combinatie met zijn blikken en starheid en ongezeglijkheid doorwerkt……. Het was geen gehoor, en ook geen verhoor maar een verbale en non-verbale marteling, waarbij het kennelijk de bedoeling was de heer [cliënt verweerder, raad] zo onder druk te zetten, dat hij zou breken.”

2.9 Bij brief met bijlagen van 8 februari 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij gelijktijdig en zonder enige distantie te houden, zowel voor zijn eigen belang is opgekomen als voor het belang van zijn cliënt;

b) hij zich onnodig grievend heeft uitgelaten over de lichaamskenmerken van de betrokken IND medewerker en daarbij de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden door in zijn klacht de betreffende medewerker aan te merken als een beul en deze te beschuldigen van marteling;

c) hij handelt in strijd met de Wet Bescherming Persoonsgegevens door zonder enige noodzaak daartoe tot de persoon herleidbare gegevens in te brengen in deze procedure;

d) hij zich op het standpunt stelt dat het gehoor van 18 april 2011 een dermate negatieve invloed gehad heeft op het welzijn en de gezondheid van zijn cliënt dat dit uiteindelijk heeft geleid tot een opname in een psychiatrische inrichting op 12 december 2011 en aldus een causaal verband tussen het optreden van de betreffende IND medewerker en de opname van zijn cliënt in een psychiatrische inrichting  legt zonder dit op enigerlei wijze te onderbouwen.

3.2 Ter onderbouwing van de klacht stelt klager dat verweerder door zijn handelwijze onduidelijkheid heeft gecreëerd over de vraag voor wiens belang hij nu eigenlijk opkomt. Klager stelt voorts dat de negatieve opmerkingen over de lichaamskenmerken van de betreffende IND medewerker zijn aan te merken als een vorm van agressie welke een verlammend effect heeft op de uitvoering van de wettelijke taken die de betreffende medewerker heeft en dat deze veel persoonlijk leed toebrengen zowel aan het slachtoffer zelf als aan zijn directe omgeving.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft aangegeven dat het geenszins zijn bedoeling is geweest om een ambtenaar in functie te krenken, maar dat hij enkel, namens zijn cliënt en de aanwezige familieleden, zijn bevindingen heeft willen weergeven.

4.2 Verweerder ontkent dat hij de heer X heeft aangemerkt als een beul. Hij heeft alleen weergegeven, hoe het optreden van de heer X op hem is overgekomen en hoe hij het heeft beleefd.

5 BEOORDELING

5.1 Klachten tegen advocaten worden volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline ingediend door belanghebbenden. Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt derhalve niet aan een ieder toe, doch slechts aan degene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd, rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken, die ingevolgde artikel 46 f van de Advocatenwet bezwaren tegen de advocaat ter kennis kan brengen van de raad van discipline.

5.2 Ter zitting heeft mevrouw [naam] namens de IND op de vraag van de voorzitter naar het belang van de IND zelf bij de klachten, geantwoord dat de IND zich op het standpunt stelt dat in deze zaak niet alleen de medewerker in zijn belang getroffen is maar ook de IND zelf. Zij heeft aangegeven dat de IND zelf ook schade ondervindt. Deze schade bestaat uit organisatorische schade. De heer X heeft namelijk gezegd dat hij deze zaak niet meer kan behandelen.

Ad klachtonderdeel b)

5.3 Nu de uitlatingen van verweerder niet zijn gericht tegen de IND, maar tegen de heer X, is de raad van oordeel dat de IND niet rechtstreeks in zijn belang is getroffen.

5.4 De onderhavige klacht is immers door klager bij de deken ingediend in zijn hoedanigheid van IND directeur Asiel, namens de Minister van Veiligheid en Justitie. De uitlatingen van verweerder waarop de klachten betrekking hebben zijn echter gericht tegen één IND-medewerker, de heer X.

5.5 Voor zover het gaat om onjuiste en grievende uitlatingen die zijn gericht tegen de IND medewerker, de heer X, komt het klachtrecht aan hem persoonlijk toe en niet aan klager. Daaraan doet het door de IND gestelde organisatorische belang, dat overigens niet is geconcretiseerd, niet af, nu dat een afgeleid belang is.

Ad klachtonderdeel a), c) en d)

5.6 Met betrekking tot de klachtonderdelen a), c) en d) heeft klager evenmin een rechtstreeks belang gesteld of aannemelijk gemaakt.

5.7 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat klager in zijn klacht niet kan worden ontvangen.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, mrs. A. Gerritsen-Bosselaar, F.A.M. Knüppe, H.J. Robers en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van  21 januari 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 21 januari 2013 per (aangetekende) brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.