Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-03-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4012

Zaaknummer

12-214H

Inhoudsindicatie

Klacht tegen oud-deken in verband met beweerdelijk liegen tijdens behandeling van de klacht bij de raad.  Klacht deels niet-ontvankelijk, nu het Hof van Disicpline zich hierover op een klacht van klaagster al heeft uitgelaten (zaaknummer 5636). Klacht voor het overige ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 27 maart 2013

in de zaak 12-214H

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw mr.

klaagster

tegen:

de heer mr.

in zijn hoedanigheid als voormalig deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

P/a

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 12 juli 2012, door de raad ontvangen op 13 juli 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (voorheen arrondissement Haarlem) de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 januari 2013 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster, mr X, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.1 vermelde brief;

- de stukken vermeld op de daarbij gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder was in de periode 2003-2007 deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam. In die hoedanigheid heeft hij enkele tuchtklachten van klaagster tegen de advocaat mr. W. onderzocht.

2.3 Mr. W. trad op voor klaagsters moeder, klaagsters wederpartij in geschillen betreffende de nalatenschap van wijlen klaagsters vader. Geen van de door klaagster tegen mr. W. ingediende tuchtklachten is gegrond bevonden.

2.4 Klaagster heeft een klacht tegen verweerder ingediend over o.a de wijze waarop verweerder is opgetreden bij zijn onderzoek naar de door klaagster tegen mr. W. ingediende klachten. De raad van discipline heeft deze klacht met kenmerk 08-086U bij beslissing van 10 november 2009 ongegrond verklaard. Klaagster heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is behandeld ter zitting van het Hof van Discipline van 14 juni 2010.

2.5 Tijdens deze zitting van het hof heeft verweerder naar voren gebracht dat hij in het kader van zijn dekenonderzoek naar (één van) de klacht(en) van klaagster tegen mr. W. een bespreking met mr. W. heeft gevoerd. Klaagster was niet op de hoogte van deze bespreking. In de klachtdossiers bevond zich geen verslag van deze bespreking. Het hof heeft bij beslissing van 10 januari 2011 (zaaknummer 5636) de grieven van klaagster verworpen en de beslissing van de raad van 10 november 2009 bekrachtigd. Voor zover van belang heeft het hof daarbij het volgende overwogen:

“(…) De kern van de verwijten die klaagster jegens de advocaat, mr W., heeft gemaakt in relatie tot witwassen, was dat mr. W. bekend was met de zwartgeldrekening en toch zijn cliënte niet heeft geadviseerd om die tot haar erfenis behorende bankrekening met zwart geld ‘in te keren’. Klaarblijkelijk heeft verweerder dit verwijt van klaagster niet opgevat als een ernstige aanwijzing voor de eigen betrokkenheid van mr. W. bij witwashandelingen of voor het vermoeden dat mr. W. de hem als advocaat toekomende privileges had ingezet teneinde witwassen te faciliteren. Verweerder hoefde dat als zodanig ook niet op te vatten, aangezien eigen betrokkenheid van de advocaat of het misbruik maken van zijn priveleges iets anders is dan bekendheid van de advocaat met omstandigheden die zijn cliënt hem heeft toevertrouwd. Naar het oordeel van het hof heeft verweerder daarmee de op hem rustende toezichthoudende taak niet miskend. Verder is er niet gebleken van andere  omstandigheden van de zaak die de deken had moeten opvatten als een ernstige aanwijzing voor eigen betrokkenheid van de advocaat bij witwassen. Binnen de hem toekomende beleidsvrijheid kon verweerder dan ook afzien van het doen van verder onderzoek naar mr. W. en volstaan met het door hem reeds verrichte onderzoek naar aanleiding van de klachten die tegen mr. W. reeds waren ingediend. (…)”

2.6 Op 14 en 15 juni 2010 heeft klaagster zich wederom beklaagd over verweerder omdat hij klaagster niet op de hoogte heeft gesteld van de bespreking die hij in het kader van zijn dekenonderzoek met mr. W. heeft gevoerd, noch van de inhoud van die bespreking en dat hij geen gespreksverslag heeft opgenomen in het klachtdossier. De voorzitter van de raad van discipline heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Klaagster heeft hiertegen verzet ingesteld, dat door de raad in aanwezigheid van klaagster en verweerder op 6 februari 2012 is behandeld. De raad heeft bij beslissing van 4 april 2012 het verzet ongegrond verklaard.

2.7 Bij faxbrief van 7 februari 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd met betrekking tot misleidende mededelingen van verweerder tijdens de zitting van 6 februari 2012.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder zich ter zitting van de raad van discipline van 6 februari 2012 onbetamelijk heeft gedragen door te liegen en aldus de tuchtrechter om de tuin te leiden door te stellen, dat mr. W. zich terecht op zijn geheimhoudingsplicht heeft beroepen nu hij de executeur testamentair van een zwart spaarder bijstond en door te stellen dat hij (verweerder) zelf op basis daarvan een afgeleide geheimhoudingsverplichting had, die hem belette de door mr. W. verstrekte informatie aan de tuchtrechter kenbaar te maken.

4 BEOORDELING

Ontvankelijkheid

4.1 Klaagster heeft tegen verweerder eerder een aantal klachten ingediend. De raad heeft eerst te beoordelen of klaagster een tweede maal dezelfde klacht ter beslissing aan de raad heeft voorgelegd. Naar het oordeel van de raad kan de klacht worden ontvangen, daar waar deze inhoudt dat verweerder ter zitting van de raad van 6 februari 2012 heeft gelogen en de raad om de tuin heeft geleid door te stellen dat mr. W. zich terecht op zijn geheimhoudingsplicht heeft beroepen en hij zelf op basis daarvan een afgeleide geheimhoudingsverplichting had, die hem belette de door mr. W. verstrekte informatie aan de tuchtrechter kenbaar te maken. Daarbij is van belang dat klaagster thans aan haar klacht ten grondslag legt de omstandigheid dat inmiddels bekend zou zijn geworden dat de cliënte van mr. W. anders dan steeds was aangenomen, al sinds 2002 niet weigerde in te keren.

4.2 Voor zover klaagster met haar klacht heeft bedoeld dat verweerder een onjuist standpunt heeft ingenomen wat betreft het beroep op zijn afgeleide verschoningsrecht, kan de klacht niet worden ontvangen nu het Hof van Discipline, de tuchtrechter in hoogste instantie, zich daarover, materieel gezien, reeds heeft uitgelaten, zoals hierboven weergegeven onder 2.5. De klacht is in zoverre niet-ontvankelijk.

Inhoudelijk

4.3 Het klachtonderdeel dat kan worden ontvangen, richt zich tegen het handelen dan wel nalaten van verweerder in zijn hoedanigheid van deken tijdens de zitting van 6 februari 2012. De raad stelt voorop dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, voor hem het advocatentuchtrecht blijft gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functies zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt en kan hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie als deken op de punten die in het geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

4.4 De aard van de functie van deken brengt mee dat bij de tuchtrechtelijke controle, waaraan – zoals hierboven uiteengezet – het optreden van een deken is onderworpen, terughoudendheid dient te worden betracht vanwege de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt. De beleidsvrijheid van de deken is in deze zaak in het geding. Dit brengt met zich dat de raad de klacht van klaagster slechts marginaal toetst.

4.5 Naar het oordeel van de raad kan niet worden vastgesteld dat verweerder tijdens de zitting van 6 februari 2012 de raad van discipline om de tuin heeft geleid. Verweerder heeft deze stelling gemotiveerd weersproken door te stellen dat hij feitelijk niets anders heeft gezegd en herhaald dan hetgeen stond vermeld in zijn antwoord aan de deken van de Utrechtse orde van advocaten van 30 juli 2010 in het kader van een eerdere klacht van klaagster tegen verweerder. Het is de raad niet gebleken dat het standpunt dat verweerder in die brief had ingenomen inmiddels achterhaald is en verweerder zich daar redelijkerwijs niet meer op zou mogen baseren.  De klacht is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

 - verklaart de klacht niet-ontvankelijk daar waar deze inhoudt dat verweerder een onjuist standpunt heeft ingenomen wat betreft het beroep op zijn afgeleide verschoningsrecht.

 - verklaart de klacht voor overige ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, J.M. van de Laar, M.W. Schüller, B. Roodveldt, leden, bijgestaan door mr. J.G. Geertsma als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2013.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 27 maart 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland   

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl