Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-09-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2013:261
Zaaknummer
R.4197/13.104
Inhoudsindicatie
Na gelegd conservatoir beslag heeft verweerder de hoofdvordering in kort geding aanhangig gemaakt. De vordering is afgewezen, waarna klaagster als advocaat van verweerders wederpartij verweerder heeft verzocht om de bank te berichten dat de beslagen dienden te worden opgeheven. Aan dit verzoek heeft verweerder geen gevolg gegeven. Verweerder heeft kort daarna opnieuw verlof gevraagd en opnieuw conservatoir beslag gelegd ter inleiding van een bodemprocedure. Klacht dat verweerder niet heeft meegewerkt aan de opheffing van het van rechtswege vervallen beslag, als gevolg waarvan de belangen van de cliënt van klaagster onevenredig zijn geschaad. Wegens het ontbreken van een belang van klaagster bij de klacht wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
Uitspraak
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 25 februari 2013 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland een klacht ingediend tegen verweerder. Het onderzoek van de klacht is verricht door de genoemde deken. Deze heeft het dossier op 6 mei 2013 aan de griffier van de Raad van Discipline toegezonden.
1.2 Bij beslissing van 22 mei 2013 heeft de voorzitter van het Hof van Discipline de Raad van Discipline in het ressort ’s-Gravenhage, hierna: de raad, aangewezen voor de behandeling van voormelde klacht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 1 juli 2013 in aanwezigheid van mr. G., kantoorgenote van klaagster, die namens haar is verschenen, en verweerder, die werd bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. R.. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Mr. G. heeft een pleitnota overgelegd.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Op 12 november 2012 heeft verweerder namens zijn cliënte L B.V. ten laste van de cliënt van klaagster, de heer V, conservatoir beslag gelegd op de bankrekening van V.
2.3 Bij exploot van 23 november 2012 heeft verweerder V in kort geding gedagvaard
2.4 Bij vonnis van 27 december 2012 zijn de vorderingen van L B.V. afgewezen, waarbij de cliënt van klaagster in de proceskosten is veroordeeld.
2.5 Op 4 januari 2013 heeft klaagster per e-mail aan verweerder verzocht om, indien hij niet van plan was hoger beroep in te stellen, het conservatoir beslag op te heffen.
2.6 Op 7 januari 2013 heeft de cliënt van klaagster aan de proceskostenveroordeling voldaan.
2.7 Bij e-mail van 28 januari 2013 heeft klaagster het volgende aan verweerder meegedeeld:
“nu uw cliënt niet in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van 27 december jl. verzoek ik u de bank te berichten dat de beslagen op de rekeningen van cliënt dienen te worden opgeheven. Graag ontvang ik uw bevestiging dat aan mijn verzoek is voldaan.”
2.8 Bij brief van 31 januari 2013 heeft klaagster aan de beslagleggende deurwaarder een soortgelijke mededeling gedaan, waarbij zij de deurwaarder verzocht om per direct aan de banken te berichten dat de beslagen als vervallen moesten worden beschouwd en haar daarvan een bevestiging te sturen.
2.9 Op 1 februari 2013 heeft verweerder opnieuw verlof tot het leggen van conservatoire beslagen ten laste van onder meer V gevraagd en verkregen en daarna opnieuw beslag gelegd.
2.10 Hierna heeft verweerder een bodemprocedure tegen de cliënt/cliënten van klaagster aangespannen. De vordering van L B.V. bedraagt omstreeks € 3,3 miljoen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.
3.2 Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerder dat hij niet heeft meegewerkt aan de opheffing van het van rechtswege vervallen beslag ten laste van de cliënt van klaagster, als gevolg waarvan de belangen van die cliënt onevenredig zijn geschaad.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.
5 BEOORDELING
5.1 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan een ieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.
5.2 Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat uit de klacht blijkt dat deze van klaagster afkomstig is en niet van de cliënte van klaagster. Verweerder heeft aangevoerd dat klaagster geen belang heeft bij de klacht.
5.3 De raad stelt vast dat de klacht door klaagster is ingediend en niet door klaagster namens haar cliënte.
5.4 Klaagster voert in de klacht (uitsluitend) aan dat, door de weigering van verweerder om te reageren op de verzoeken van klaagster om de bank te berichten dat de beslagen op de rekeningen van haar cliënte dienden te worden opgeheven, de belangen van haar cliënten onnodig en onredelijk zijn geschaad.
Gesteld noch gebleken is dat klaagster in enig eigen belang is geschaad.
5.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat klaagster in haar klacht wegens het ontbreken van belang niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
6 BESLISSING
De Raad van Discipline:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de klacht.
Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, J.H.M. Nijhuis, L.Ph.J. baron van Utenhove en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 4 september 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl