Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-11-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:147

Zaaknummer

R. 4048/12.182

Inhoudsindicatie

Klacht tegen deken. Deken is niet in staat geweest onderzoek naar een klacht tegen klager uit te voeren doordat klager aan het verstrekken van de gevraagde inlichtingen als voorwaarde verbond een verbod op het doorsturen van correspondentie en stukken aan (de tegen hem klagende) klager. Aldus heeft klager het in de gedragsregels en Advocatenwet neergelegde systeem miskent. Handelen van de deken strookt met de Leidraad dekenale klachtenbehandeling. Klacht ongegrond.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 5 oktober 2012 met kenmerk K248 2011/2012 ew/sh, door de raad ontvangen op 8 oktober 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 september 2013 in aanwezigheid van verweerder. Klager is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager is voorzitter van de X. Een van de leden van deze federatie, de heer M., werkzaam te A, noemt zich op zijn website “dr. M.”.

2.3 Vanwege het gebruik door de heer M. van de titel “dr.” heeft De Vereniging K. (hierna: “de Vereniging”) in juli 2011 op haar website een stuk geplaatst waarin de vraag werd gesteld of hier sprake kon zijn van titelfraude.

2.4 Klager heeft daarop geëist dat het stuk van de website van de Vereniging werd verwijderd en gedreigd met een rechtszaak. De Vereniging heeft daarop aangifte van titelfraude gedaan bij de officier van justitie.

2.5 In de in dat verband met het Openbaar Ministerie gevoerde correspondentie is klager beschuldigingen gaan uiten aan het adres van dr. R., niet praktiserend vrouwenarts, die tot 2011 voorzitter was van de Vereniging. De beschuldigingen werden gedaan in relatie tot de dood van een baby in het ziekenhuis waar  dr. R. in de desbetreffende periode werkzaam was.

2.6 De officier van justitie heeft vastgesteld dat de heer M. ten onrechte de dr.-titel heeft gevoerd.

2.7 Bij brief van 23 juni 2012 heeft dr. R. zich bij verweerder beklaagd over klager.

Verweerder heeft de klacht op 25 juni 2012 aan klager doorgestuurd met het verzoek daarop te reageren. Kopie van die brief zond hij aan dr. R.

2.8 Bij brieven van 27 en 30 juni 2012 heeft klager schriftelijk gereageerd op de klacht. Op beide brieven heeft hij de volgende vermelding opgenomen:

“STRIKT VERTROUWELIJK

het is uitdrukkelijk niet toegestaan om deze brief en de bijlagen door te sturen naar [dr. R.; red.]. De brief is alleen ter uwer oriëntatie.”

2.9 In reactie op de brieven van 27 en 30 juni 2012 heeft verweerder aan klager verzocht om een schriftelijke reactie die wél aan dr. R. kon worden toegestuurd, dan wel te berichten dat de brieven van 27 en 30 juni 2012 alsnog aan dr. R. konden worden gezonden.

2.10 Bij brief van 30 juni 2012 heeft klager laten weten geen toestemming te geven om zijn brieven aan dr. R. door te sturen en dat er in zijn ogen evenmin enige noodzaak of verplichting voor hem bestaat om een reactie op te maken die wel zou kunnen worden doorgestuurd.

2.11 Op 3 juli 2012 heeft verweerder daarop inhoudelijk gereageerd. Hij heeft klager bericht dat in het klachtrecht hoor en wederhoor dient te worden toegepast en dat het om die reden niet mogelijk is onderzoek naar de klacht van dr. R. te doen wanneer de reactie daarop niet mag worden doorgezonden. Hij heeft klager gewezen op zijn gehoudenheid medewerking te verlenen aan het tuchtrechtelijk onderzoek, zoals voortvloeit uit gedragsregel 37, en hem nogmaals hetzelfde verzoek gedaan zoals hij eerder deed.

2.12 Bij brief van 4 juli 2012 heeft klager bij de voorzitter van de Raad van Discipline een klacht tegen verweerder ingediend wegens chantage en bedreiging.

2.13 Bij verwijzingsbeschikking d.d. 5 juli 2012 heeft de voorzitter van de Raad van Discipline de klachtzaak verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat klager zich door de opstelling van verweerder gechanteerd en bedreigd voelt. Klager heeft zijn klacht nog uitgebreid met het feit dat verweerder een visie heeft gegeven over de klacht van dr. R. zonder dat hij rekening heeft gehouden met de aan hem bekende feiten en met het feit dat verweerder voornemens zou zijn het dossier in de klachtzaak van dr. R. tegen klager, onvolledig door te zenden naar de Raad van Discipline. Daarom zou een objectieve beoordeling door de raad onmogelijk worden gemaakt. Tot slot heeft klager zijn klacht (wederom) uitgebreid met het feit dat verweerder zou dreigen met een dekenklacht wegens regel 37 van de gedragsregels.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat hem niet is gebleken dat het dossier in deze zaak onvolledig zou zijn.

5.2 Artikel 46c lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht. Hoe dit onderzoek dient plaats te vinden is niet nader geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van dat onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan.

5.3 Verweerder is in zijn hoedanigheid als deken niet in staat geweest een onderzoek naar de klacht van dr. R tegen (thans) klager uit te voeren. Brieven van (thans) klager mochten en mogen niet aan dr. R. worden doorgezonden.

 5.4 Met de door hem voorgestane gang van zaken aangaande het dekenonderzoek, miskent klager het in de gedragsregels en het in de Advocatenwet neergelegde systeem.

De ratio van gedragsregel 37 is om naar aanleiding van een tegen een advocaat ingediende klacht, de deken in staat te stellen zijn toezichthoudende taak naar behoren te vervullen en adequaat onderzoek mogelijk te maken. In dat verband en om te komen tot een meer uniforme wijze van klachtenbehandeling hebben de plaatselijke dekens gezamenlijk de Leidraad dekenale klachtenbehandeling opgesteld waarin met zoveel woorden is gesteld dat aan klager en verweerder over en weer afschriften van correspondentie en stukken worden gezonden. Het handelen van verweerder in deze strookt met deze Leidraad.

 5.5 Naar het oordeel van de raad gaat het, gelet op het vorenstaande, niet aan om aan het verstrekken van de gevraagde inlichtingen als voorwaarde te verbinden een verbod op doorsturen van correspondentie en stukken aan de betrokken klager. Het ondanks nadere uitleg van de deken en uiteenzetting van de (mogelijke) gevolgen ervan (retourneren, niet in behandeling nemen, en indienen van een klacht) volharden in die voorwaarde, geeft geen pas. De opstelling van verweerder ter zake is naar het oordeel van de raad niet bedreigend of discriminerend, laat staan tuchtrechtelijk verwijtbaar.

  De raad acht de klacht dan ook ongegrond.

 

6 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, mrs. W.J. Hengeveld, T. Hordijk, P.J.E.M. Nuiten, C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 november 2013.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 november 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden 

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl