Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:89

Zaaknummer

13-227A

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat, in zijn hoedanigheid van perswoordvoeder van zijn kantoor, kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 12 september 2013

in de zaak 13-227A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam    

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 12 augustus 2013 met kenmerk 4013-0410B, door de raad ontvangen op 14 augustus 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder staat een landelijk dagblad bij en is verbonden aan een groot advocatenkantoor. Sinds 2008 is klager in geschil met dit dagblad. Het dagblad heeft klager medio 2013 gedagvaard in kort geding, ter zake van publicaties op een bepaald webdomein. De voorzieningenrechter heeft klager bij vonnis van 5 juli 2013 o.a. geboden om het tonen van delen van de website van het dagblad op dit webdomein te staken en gestaakt te houden.

1.3 Verweerder onderhoudt in de regel de contacten tussen zijn kantoor en de pers.

1.4 Klager heeft ook tegen het kantoor van verweerder een klacht ingediend, met het verzoek beide klachten gevoegd te behandelen. Op die klacht, bij de raad van discipline in behandeling onder klachtnummer 13-226A, wordt vandaag eveneens bij voorzittersbeslissing beslist. Verweerder is voor zijn kantoor de contactpersoon voor de raad van discipline in het kader van die klacht.

2 KLACHT

2.1 De onderhavige klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij een hetze tegen klager voert en gedreven lijkt te worden door de wens klager te vernietigen, dit mede vanwege verweerders betrokkenheid in de klacht (met nummer 13-226A) tegen verweerders kantoor;

b) roekeloos handelt door klager ten onrechte verantwoordelijk te stellen in verband met het hiervoor in de feiten onder 1.2 genoemde webdomein.

3 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

3.1 Klachtonderdeel a) betreft het optreden van verweerder als perswoordvoerder en tevens vertegenwoordiger van zijn kantoor, in de klachtzaak tegen klager met klachtnummer 13-0226A. Het klachtonderdeel is in zoverre dus gericht tegen verweerder in een andere hoedanigheid dan die van advocaat.

3.2 Het is vaste rechtspraak (in navolging van de uitspraken van het hof van discipline van 3 september 2007, nr. 4737 en van 10 januari 2011, nrs. 5636 en 5637) dat, ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, het advocatentuchtrecht voor hem of haar blijft gelden. Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

3.3 Gelet op deze rechtspraak dient de voorzitter te oordelen of verweerder in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger/woordvoerder van zijn kantoor het vertrouwen in de advocatuur heeft ondermijnd doordat hij zich in die hoedanigheid zodanig heeft gedragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

3.4 Ter onderbouwing van zijn  - ernstige – verwijten over verweerders opstelling jegens klager heeft klager onvoldoende gesteld, althans heeft hij na weerspreking door verweerder de gestelde feiten niet aannemelijk gemaakt. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.  

Ad klachtonderdeel b)

3.5 Klachtonderdeel b) is gericht tegen verweerder in zijn hoedanigheid van de advocaat van klagers wederpartij. Daarbij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal wat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan of de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

3.6 De voorzitter constateert dat klager in feite verweerder verwijt dat hij het standpunt van zijn cliënte (het dagblad) uitdraagt. Dit standpunt, wat daar ook van zij, betreft de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klager en het dagblad verdeeld houdt en waarover - kennelijk - de voorzieningen-rechter op 5 juli 2013 een oordeel heeft geveld. Het is niet aan de voorzitter om zich, als tuchtrechter, te mengen in dit civielrechtelijke geschil.

3.7 Overigens is het de voorzitter uit de stukken in het klachtdossier niet gebleken dat verweerder de grenzen van de vrijheid die hem als advocaat in beginsel bij de behartiging van de belangen van een cliënt toekomt, gemeten naar de in 3.4 genoemde maatstaf, heeft overschreden. Klachtonderdeel b) is dan ook eveneens kennelijk ongegrond.

3.8 Gezien het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht in beide onderdelen, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk ongegrond moet worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 12 september 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.