Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

22-04-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:14

Zaaknummer

R.3804/11.206a

Inhoudsindicatie

Klacht betreft de wijze van verweer voeren door verweerder in een eerdere tuchtzaak waarbij klager geen partij was. In verband met zijn verweer heeft verweerder informatie opgevraagd bij de Ombudsman. Gevraagd is naar de inhoud van een brief waaruit de klager in die tuchtzaak onvolledig had geciteerd. Klacht dat verweerder informatie heeft opgevraagd over zaken waarvan men weet dat die niet verstrekt mogen worden en die verweerder niet aangaan; voorts dat verweerder zich daarbij heeft voorgedaan als advocaat van de partner van klager om de bewuste informatie te verkrijgen.

Inhoudsindicatie

Klachtonderdeel a niet-ontvankelijk. Klachtonderdeel b ongegrond.

Uitspraak

1.    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de Raad van Discipline van 20 september 2011, door de raad ontvangen op 23 september 2011, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 februari 2013 in aanwezigheid van verweerder. Klager heeft bij brief van 20 februari 2013 meegedeeld niet aanwezig te zijn bij de zitting. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerders kantoorgenoot heeft de belangen van mevrouw S behartigd. Mevrouw S heeft verweerders kantoorgenoot opdracht gegeven een gerechtelijke procedure tegen klager en tegen de heer B, partner van klager, aan te spannen.

2.3    Terzake van de belangenbehartiging door verweerders kantoorgenoot voor mevrouw S heeft de heer B in maart 2010 een klacht ingediend tegen verweerders kantoorgenoot. Die klacht is behandeld ter zitting van 14 februari 2011 van deze raad, hierna: de zitting van 14 februari 2011. Klager was daarbij als toehoorder aanwezig.

2.4    In verband met de zitting van 14 februari 2011 heeft de heer B op 25 januari 2011 een brief aan de raad gezonden, waarin hij onder meer een gedeelte van een brief van de Nationale Ombudsman – hierna: de Ombudsman -  van 3 januari 2011 aan klager, partner van de heer B, heeft geciteerd. Bedoeld citaat houdt verband met een mededeling van de Ombudsman dat verweerders kantoorgenoot diverse documenten uit het dossier van klager bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) had opgevraagd.

2.5    In zijn brief van 25 januari 2011 deelde de heer B aan de raad namelijk het volgende mee:

“In een schrijven dat de heer [klager, RvD] recent ontving echter stelt de Nationale Ombudsman die onderzoek naar een en ander verricht: “Uit de ons ter beschikking staande stukken is verder gebleken dat advocaat [verweerders kantoorgenoot, RvD] diverse documenten uit uw dossier bij de SVB heeft opgevraagd …”, waarmee het tegendeel van het door [verweerders kantoorgenoot, RvD] namens [verweerders kantoorgenoot, RvD] gestelde wordt bewezen en mijn stelling wordt onderschreven.”

2.6    Na kennisneming van voormelde brief van de heer B en het daarin opgenomen citaat, heeft verweerder bij de Ombudsman informatie opgevraagd. De Ombudsman heeft op dat verzoek gereageerd bij brief van 27 januari 2011. Bij die brief is een kopie gevoegd van de brief die de Ombudsman op 3 januari 2011 aan klager  had gezonden.

2.7    In de brief van 27 januari 2011 deelde de Ombudsman aan verweerder het volgende mee:

“In reactie op uw faxbericht van 27 februari 2011 treft u hierbij de door u gevraagde brief aan. Volledigheidshalve kan ik u meedelen dat de door de heer [de heer B, RvD] vermelde passage slechts gedeeltelijk is weergegeven. De volledige zin luidt:

“Uit de ons ter beschikking staande stukken is verder gebleken dat advocaat [verweerders kantoorgenoot, RvD] diverse documenten uit uw dossier bij de SVB heeft opgevraagd omdat hij door u was aangeklaagd bij de Deken van advocaten en hij deze stukken nodig had om zich in deze zaak te verdiepen.””

2.8    In de brief van 3 januari 2011 heeft de Ombudsman aan klager het volgende meegedeeld:

“Uit de ons ter beschikking staande stukken is verder gebleken dat advocaat [verweerders kantoorgenoot, RvD] diverse documenten uit uw dossier bij de SVB heeft opgevraagd omdat hij door u was aangeklaagd bij de Deken van advocaten en hij deze stukken nodig had om zich in deze zaak te kunnen verdedigen.”

2.9    Naar aanleiding van de kennisneming door verweerder van de brief van 3 januari 2011 van de Ombudsman aan klager hebben zij op 10 februari 2011 de brief van 27 januari 2011 van de Ombudsman en de daarbij gevoegde brief van 3 januari 2011 aan klager aan de raad toegezonden. Verweerder heeft zich in de betreffende klachtzaak op het standpunt gesteld dat de heer B de brief van de Ombudsman in zijn brief aan de raad onvolledig had geciteerd.   

2.10     Bij brief van 27 februari 2011 heeft klager zich naar aanleiding van de voormelde feiten bij de deken over verweerder beklaagd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2    Meer in het bijzonder verwijt klager  verweerder

a.    dat hij bij de Ombudsman informatie heeft opgevraagd over zaken waarvan men weet dat die niet verstrekt mag worden en die verweerder niet aangaat;

b.    zich daarbij heeft voorgedaan als advocaat van klager om de bewuste informatie te verkrijgen. Klager acht een en ander onrechtmatig.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tezamen met zijn kantoorgenoot tegen de klacht verweerd, waarbij geen onderscheid is gemaakt naar gelang van ieders gedragingen. Op het gevoerde verweer zal de raad hierna waar nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.1    Dit klachtonderdeel heeft betrekking op de wijze waarop verweerder en zijn kantoorgenoot verweer hebben gevoerd in de door de heer B tegen hen aangespannen klachtprocedure.   

Klager was daarbij geen partij.

5.2    Gezien het voorgaande is de raad van oordeel dat klager bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk is in dit klachtonderdeel.

5.3    Ten overvloede wordt overwogen dat de raad over een gelijkluidende klacht in de zaak met nummer R.3803/11.205b naar aanleiding van een klacht van de heer B tegen verweerder heeft geoordeeld dat – kort samengevat –verweerder geen verwijt treft van de wijze waarop hij zich in het betreffende tuchtgeding heeft verdedigd.

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.4    Verweerder heeft dit klachtonderdeel weersproken. Hij heeft ter onderbouwing de brief van 27 januari 2011 aan de Ombudsman overgelegd.

5.5    Uit geen van de door partijen overgelegde stukken blijkt dat verweerder of zijn kantoorgenoot zich jegens de Ombudsman heeft voorgedaan als advocaat van klager teneinde de bewuste informatie van de Ombudsman te verkrijgen. Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag en is ongegrond.

6    BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart klager in klachtonderdeel a niet-ontvankelijk;

- verklaart klachtonderdeel b ongegrond.

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. W.J. Hengeveld, P.J.E.M. Nuiten, C.A. de Weerdt en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 22 april 2013.

griffier    voorzitter                           

 

Deze beslissing is in afschrift op 24 april 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klager

-    verweerder

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klager

-    de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl