Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-12-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2013:162

Zaaknummer

L 144 - 2013

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft met zijn uitlatingen in de media gehandeld in strijd met het bepaalde in de gedragsregels 1 en 31 en de uit de rechtspraak van het EHRM voortvloeiende normen. De uitlatingen, waardoor klager in persoon is aangevallen en klagers publieke functie in diskrediet is gebracht, waren onnodig grievend.

Inhoudsindicatie

Klacht gegrond. Enkele waarschuwing.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

Beslissing van 16 december 2013

     in de zaak L144-2013

naar aanleiding van de klacht van:

           

                                        A.

 

                                        klager

 

 

                       

                                        tegen:

                                           B.

                                       

                      

                                        verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 1 mei 2013 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      Ter zitting van 28 oktober 2013 zijn klager, vergezeld van mevrouw W., medewerkster bij de gemeente S, en verweerder verschenen. Tevens is, zoals aangekondigd door verweerder, verschenen de heer X.. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van:

-       De brief van de deken d.d. 1 mei 2013 en de daarbij gevoegde stukken;

-       De nagekomen brief met bijlagen van verweerder d.d. 9 oktober 2013;

-       De nagekomen brief van klager d.d. 10 oktober 2013;

-       De nagekomen brief van verweerder d.d. 23 oktober 2013.

 

 

 

2       FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1     Klager is de burgemeester van de gemeente S. Verweerder heeft een voormalig ambtenaar van de gemeente S, de heer X, als advocaat bijgestaan in een ontslagprocedure tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente S, welke procedure bij de Centrale Raad van Beroep voor de ambtenaar een ongunstige afloop kende. De Centrale Raad van Beroep oordeelde op 29 oktober 2012 dat de gemeente op juiste gronden, te weten ernstig plichtsverzuim, tot strafontslag van de ambtenaar was overgegaan. 

2.2     Het college van burgemeester en wethouders had in het kader van de ontslagprocedure het bureau C verzocht een onderzoek uit te voeren. Het op 12 november 2010 gedateerde rapport waarin dit onderzoek heeft geresulteerd is bij brief van verweerder van 9 oktober 2013 aan de raad overgelegd.

2.3     Verweerder heeft zich in een aantal publicaties in Binnenlands Bestuur, te weten die van 13 april 2011, 20 april 2011, 29 maart 2012 en 2 november 2012, in negatieve zin uitgelaten over klager, in diens hoedanigheid van burgemeester van de gemeenste S.

              2.4     In een artikel in Binnenlands Bestuur d.d. 13 april 2011 is verweerder door de redacteur geciteerd als volgt:

                                   “Zogenoemde integriteitsburgemeester”.

                        “De integere [klager] wilde dat twee pagina’s waarin welgevallige conclusies voor de ambtenaar staan uit het rapport werden gehaald.”

                        “De ambtenaar werkte al 42 jaar voor de gemeente S. en wil zijn baan terug. Ik vind hem 10.000 keer meer integer dan [klager] ooit zal worden.”

              2.5     In een artikel in Binnenlands Bestuur d.d. 20 april 2011 is verweerder door de redacteur geciteerd als volgt:

                        “De gemeente S. zou haar gezond verstand moeten gebruiken en deze ambtenaar gewoon weer aan het werk laten gaan. En eigenlijk zou burgemeester [klager] moeten vertrekken”, vindt [verweerder]. “Hij heeft willens en wetens deze ambtenaar met strafontslag gestuurd, terwijl hij wist dat het anders zat. Vervolgens hebben ze het onderzoek laten wijzigen. Je kunt dan geen burgemeester meer blijven in deze gemeente.” Via zijn kanalen vangt [verweerder] signalen op dat [klager] zijn draagvlak aan het verliezen is. “Hij is aangeschoten wild”. Volgens [verweerder] is het de derde keer dat [klager] probeert op deze manier van iemand af te komen. “Drie keer was er niets aan de hand. Het heeft tot niets geleid. Hij wilde de Augiasstal reinigen, maar maakt er zelf Augiasstal van”.

2.6     In een artikel in Binnenlands Bestuur d.d. 29 maart 2012 is verweerder door de redacteur geciteerd als volgt:

“Je moet als burgemeester ook oog hebben voor de menselijke kant, maar hij gaat gewoon door met een bord voor zijn kop. Het is Leersiaans narcisme. Ik vind dat hij een brevet van onvermogen afgeeft en dat de gouverneur moet besluiten dat hij niet wordt voorgedragen voor herbenoeming.”

2.7     In een artikel in Binnenlands Bestuur d.d. 2 november 2012 werd verweerder gevraagd of de burgemeester [klager] achteraf dan toch geen gelijk had om de zaak door te zetten. Verweerder is door de redacteur geciteerd als volgt:

“Dat is een kwestie van jouw opvatting over fatsoen. Als je fatsoenlijk bent, vind je dat verschrikkelijk en als je niet fatsoenlijk bent, spring je een gat in de lucht.”

 

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij via diverse uitlatingen in de media klager in persoon bewust, op onnodig grievende wijze, heeft beschuldigd en gediskwalificeerd.

 

4       VERWEER

4.1     De klacht ziet op het optreden van verweerder als advocaat van een wederpartij. Verweerder komt een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Verweerders uitlatingen moeten worden gezien tegen de achtergrond van de ontslagzaak. Alle gewraakte uitlatingen zijn gedaan op verzoek van en na overleg met cliënt X. De uitlatingen zijn functioneel en niet onnodig grievend gelet op het feitencomplex en gelet op de integriteitsdiscussie welke in deze zaak ten volle heeft gespeeld. Klager heeft in deze zaak willens en wetens een onafhankelijke rapportage vervalst. Verweerder staat nog steeds achter zijn uitlatingen.

         

5        BEOORDELING

5.1     Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat de gewraakte uitlatingen van verweerder waren gericht tegen klager in zijn hoedanigheid van burgemeester en tevens tegen klager in persoon. Nu de wederpartij van verweerders cliënt in de kwestie die verweerder in behandeling had het college van burgemeester en wethouders was en niet klager in zijn hoedanigheid van burgemeester, noch klager in persoon, is de raad – anders dan verweerder - van oordeel dat niet van toepassing is de maatstaf die moet worden gehanteerd bij klachten betreffende het optreden van de advocaat van een wederpartij, op basis waarvan ervan behoort te worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt.

5.2     De raad overweegt dat i n gedragsregel 31 is vastgelegd, dat de advocaat zich in woord en geschrift niet onnodig grievend dient uit te laten. Voorts geldt dat in gedragsregel 1 is bepaald dat een advocaat zich zodanig heeft te gedragen dat het vertrouwen in het beroep van de advocaat of zijn beroepsuitoefening niet wordt geschaad.

5.3     Op basis van artikel 10 EVRM hebben ook advocaten vrijheid van meningsuiting. Het is advocaten toegestaan in het openbaar commentaar te leveren op handelingen van de overheid en op de rechtsbedeling, maar hun kritiek mag zekere grenzen niet overschrijden. Een advocaat zal zich bij kritiek op rechters en ambtenaren tot zakelijke kritiek moeten beperken en hij mag niet het gezag van de magistratuur of de advocatuur ondermijnen. De door het EHRM in de zaken S. (EHRM, NJ 2004, 554),  S.(EHRM, NJ 1999, 711, m.nt EJD) en V. (EHRM 2006, NJ 2007/368) ontwikkelde normen zijn in dit verband maatgevend.

5.3     Uit deze EHRM-rechtspraak volgt dat een advocaat kritisch mag zijn op het functioneren van ambtenaren, maar zich dient te onthouden van persoonlijke aanvallen. Bij de beoordeling van de reikwijdte van de uitingsvrijheid van een advocaat, maakt het voorts verschil of hij uitlatingen doet in een procedure dan wel daarbuiten en of hij met die uitlatingen het belang van zijn cliënt dient.

5.4     De raad dient in het licht van de hierboven geschetste maatstaven te onderzoeken of de uitlatingen van verweerder onbetamelijk zijn in de zin van artikel 46 Advocatenwet en zo ja, of deze uitlatingen oplegging van een disciplinaire maatregel rechtvaardigen.

5.5     De raad is van oordeel dat verweerder zich met de hierboven onder overweging 2.4 tot en met 2.7 weergegeven uitlatingen in de media niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.     De raad is van oordeel dat de door verweerder geuite, op de persoon van klager gerichte kritiek, een zakelijk karakter ontbeert en de grenzen van de vrijheid van meningsuiting van een advocaat overschrijdt. Verweerder heeft ter zitting van de raad duidelijk gemaakt dat hij nog steeds achter zijn uitlatingen staat en dat hij van mening is dat de integriteit van klager in twijfel moet worden getrokken. Voorts heeft verweerder gesproken van een “vervalst rapport”. Ook in de procedure tussen zijn cliënt X en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente S is dit door hem aangevoerd. De Centrale Raad van Beroep heeft in hoogste feitelijke instantie geoordeeld dat het aan het college was voorbehouden om vast te stellen welke feiten zich hadden voorgedaan en welke kwalificaties hieraan mochten worden verbonden. Het college mocht dan ook kanttekeningen plaatsen bij de inhoud van het concept-rapport van bureau C en gemotiveerd afwijken van de in dat rapport vermelde kwalificaties.  

5.6     De raad acht verweerders uitlatingen onnodig grievend, omdat daarmee klager in persoon is aangevallen en klagers publieke functie in ernstig diskrediet is gebracht. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat de uitlatingen zijn gedaan buiten de rechtszaal en dat niet is gebleken en ook niet door verweerder aannemelijk is gemaakt dat deze uitlatingen in het belang van de - inmiddels geheel afgeronde - zaak van zijn cliënt waren. Uit de combinatie en opeenstapeling van verweerders uitlatingen alsook uit zijn houding ter zitting van de raad lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat verweerder niet de benodigde professionele distantie ten opzichte van zijn cliënt in acht neemt.  

5.7     Nu verweerder in strijd met het bepaalde in de gedragsregels 1 en 31 en de uit voornoemde arresten van het EHRM voortvloeiende normen heeft gehandeld is de raad van oordeel dat verweerder zich niet heeft gedragen zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. De klacht is dan ook gegrond.

 

6.       MAATREGEL

              6.1     Met verweerders uitlatingen is klager in persoon aangevallen en is klagers publieke functie in diskrediet gebracht. De raad acht de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

 

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder op een enkele waarschuwing.

 

Aldus gegeven door mw. mr. W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. L.J.G. de Haas, E.J.P.J.M. Kneepkens, A. Groenewoud, L.R.G.M. Spronken, leden, bijgestaan door mr. Th.H.G. van de Langenberg als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 december 2013.

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 17 december 2013

 

per aangetekende brief verzonden aan:

-           klager

-           verweerder

-           de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-           de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-              verweerder

-              de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.         Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.         Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl