Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-12-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2013:181
Zaaknummer
L 341 - 2013
Inhoudsindicatie
Geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat klaagster op goede gronden 5 jaar heeft gewacht met indienen van de klacht. Klacht ook niet-ontvankelijk voor zover deze betrekking heeft op een zaak waarin verweerster klager niet meer heeft bijgestaan.
Uitspraak
Beslissing van 3 december 2013
in de zaak L 341-2013
naar aanleiding van de klacht van:
A.
klaagster
tegen:
B.
verweerster
De (plaatsvervangend) voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg van 2013 met kenmerk DOK 256 , door de raad ontvangen op 8 november 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1. FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken, van het volgende worden uitgegaan:
1.1 Verweerster heeft klaagster in 2008 bijgestaan in een geschil met de verhuurder van de woning van klaagster, verder te noemen X. X vorderde in kort geding ontruiming van de woning door klaagster. Het kort geding is twee maal ter zitting aangehouden. Klaagster heeft uiteindelijk een andere door X aangeboden woning geaccepteerd, waarna de vordering in kort geding is ingetrokken.
1.2 Verweerster heeft klaagster in 2008 tevens bijgestaan in een procedure tot ontbinding van een geregistreerd partnerschap.
1.3 Verweerster is op 10 september 2012 op eigen verzoek geschrapt van het tableau voor advocaten.
1.4 Klaagster heeft zich bij brief dd. 3 juni 2013 beklaagd over het optreden van verweerster.
2. KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1. verweerster vals en partijdig was, niet eerlijk en open in haar adviezen en herhaaldelijk beloftes niet is nagekomen;
2. verweerster buiten klaagster om een regeling met de wederpartij heeft getroffen;
3. verweerder heeft toegelaten dat klaagster tijdens de zitting in kort geding werd gediscrimineerd, vernederd en bedreigd;
4. verweerster heeft niets gedaan inzake de afwikkeling van de boedelscheiding tussen klaagster en haar ex-partner.
3. VERWEER
3.1 In kort geding hebben twee behandelingen plaatsgevonden. De voorzieningenrechter heeft tijdens de tweede mondelinge behandeling op ongewoon duidelijke wijze laten doorschemeren dat hij de eis tot ontruiming zou toewijzen indien klaagster een aanbod tot vervangende woonruimte zou blijven weigeren.
3.2 De voorzieningenrechter heeft de ex-partner als informant gehoord. Deze gaf een voor klaagster negatieve verklaring. Verweerster kon dit niet voorkomen.
3.3 Klaagster verzocht verweerster vervolgens haar bij te staan ter zake van een geschil over de servicekosten betreffende haar nieuwe woning. Verweerster heeft deze zaak niet aanvaard aangezien in deze kwestie geen toevoeging werd verstrekt en de kosten van rechtsbijstand een veelvoud zouden bedragen van het bij de zaak gemoeide financiele belang.
3.4 Toen klaagster wenste dat de zaak betreffende de afwikkeling van de verdeling van de boedelgemeenschap tussen klaagster en haar ex-partner was verweerster doende haar praktijk aan haar kantoorgenoot over te dragen. Verweerster heeft klaagster hiervoor aan haar kantoorgenoot doorverwezen.
4. ONTVANKELIJKHEID VAN DE KLACHT
4.1 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46 g van de Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.
4.2 Hoewel in het tuchtrecht voor advocaten geen algemene termijnen voor verjaring of verval betreffende het indienen van een klacht bestaan dienen bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een klacht twee belangen tegen elkaar te worden afgewogen, enerzijds de rechtszekerheid voor de advocaat dat door hem/haar verrichte werkzaamheden na het verstrijken van een redelijke termijn niet meer ter discussie zullen worden gesteld en anderzijds het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter getoetst kan worden.
4.3 De klacht van klaagster heeft betrekking op gedragingen van verweerster in 2008, toen verweerster klaagster bijstond in een ontruimingsprocedure. Klaagster heeft zich hierover pas in juni 2013 bij de deken beklaagd. Nu door klaagster geen concrete feiten of omstandigheden zijn aangevoerd, waaruit blijkt waarom zij zo lang heeft gewacht met het indienen van haar klacht en dat zij zich op goede gronden niet eerder met haar klacht over het optreden van verweerster tot de deken heeft kunnen wenden, dient de rechtszekerheid voor verweerster dat haar werkzaamheden na een periode van vijf jaren niet meer ter discussie worden gesteld te prevaleren.
4.4 Voor zover de klacht betrekking heeft op de afwikkeling van de boedelscheiding tussen klaagster en haar ex-partner kan klaagster evenmin ontvankelijk worden verklaard in haar klacht. Verweerster heeft klaagster in deze kwestie immers niet meer bijgestaan. Zij was op het moment dat klaagster zich met deze zaak tot haar wendde bezig met de overdracht van haar praktijk en heeft klaagster voor deze zaak verwezen naar haar kantoorgenoot.
4.5 De voorzitter zal de klacht op grond van al het bovenstaande in alle delen als kennelijk niet-ontvankelijk afwijzen.
BESLISSING
De voorzitter:
wijst de klacht in alle onderdelen als kennelijk niet-ontvankelijk af.
Aldus gegeven door mr. J.K.B. van Daalen , voorzitter, met bijstand van mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier op 3 december 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 9 december 2013
per gewone en per aangetekende post verzonden aan:
- klager
per gewone post verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg.
Ingevolge artikel 46h lid 1 van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, Postbus 3115, 4800 DC Breda (fax: 076-5490569) . Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.
Het verzetschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij de raad van discipline:
a. Per post
Het verzetschrift dient samen met de beslissing waarvan verzet in tweevoud, per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad.
Het postadres van de griffie van de raad van discipline is:
Postbus 3115, 4800 DC Breda
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Lage Mosten 7, Breda.
Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u vooraf telefonisch contact op te nemen met de griffie van de raad. Het telefoonnummer van de raad van discipline is : 076-54 90 568.
c. Per fax
Het faxnummer van de raad van discipline is 076 – 54 90 569. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het verzetschrift samen met een afschrift van de beslissing waarvan verzet in tweevoud per post te worden toegezonden aan de griffie van de raad van discipline.