Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

31-01-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:YA3837

Zaaknummer

13-05

Inhoudsindicatie

klacht van bestuurder van een failliet verklaarde stichting tegen de curator van die stichting. Klager heeft verschillende gerechtelijke procedures gevoerd tegen de curator en is in al die procedures in het ongelijk gesteld. Ook heeft klager zich diverse malen over de curator beklaagd bij de Rechter commissaris in het faillissement. Het is niet gebleken dat verweerder in zijn rol van curator standpunten heeft vertolkt of stellingen heeft betrokken die hij in redelijkheid niet had mogen innemen en evenmin dat hij daarbij de rechter-commissaris, de rechtbank of het hof heeft misleid. Klacht is kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 31 januari 2013

in de zaak 13-05

naar aanleiding van de klacht van:

[klager]

[adres]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Nederland van 2 januari 2013 met kenmerk K 12/83, door de raad ontvangen op 3 januari 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 16.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder is curator in het faillissement van de Stichting [naam stichting], verder aan te duiden als “de Stichting”. Dat faillissement werd in 2007 uitgesproken. Klager is bestuurder van de Stichting.

1.3 Klager was het oneens met het feit dat de Stichting in staat van faillissement is verklaard. Daarover is tot in hoogste instantie geprocedeerd, zonder succes voor klager. Verweerder verweet klager dat hij paulianeus had gehandeld. Daarover is geprocedeerd en in rechte is komen vast te staan dat de boedel een vordering heeft op klager ten belope van ruim € 64.000,-.

1.4 In 2011 was de vraag aan de orde of het faillissement in aanmerking kwam voor een opheffing wegens gebrek aan baten. Klager stuurde daarop aan; verweerder achtte daar de tijd nog niet rijp voor. Ook daarover is geprocedeerd en het daarbij of althans tot nu toe door klager bereikte resultaat is dat hij moet gelden als de in die kwestie in het ongelijk gestelde partij.

1.5 In 2008 heeft klager het optreden van de curator ter toetsing voorgelegd aan de tuchtrechter. Zijn klacht van toen is afgewezen.

1.6 Bij brief van 31 december 2011 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)  zich als curator onvoldoende in te spannen ten behoeve van de failliet en  de crediteuren en in het bijzonder door geen verificatievergadering te  houden;

b)  op onjuiste gronden verschillende malen te procederen tegen klager in het  bijzonder door op grond van vermeend paulianeus handelen een procedure  tegen klager aanhangig te maken terwijl de kosten van deze procedure  hoger waren dan het boedelactief;

c)  een vordering op klager aan te bieden als steunvordering en zodoende aan  te sturen op een persoonlijk faillissement van klager;

d)  zich te laten leiden door eigen belang en de eigen belangen te laten  prevaleren boven de belangen die hij dient te behartigen als curator;

e)  onwaarheden naar voren te brengen in allerlei procedures onder meer bij  de rechtbank en het hof.

2.2  Ter toelichting op  de klacht stelt klager dat hij is geschaad door het  optreden van verweerder die dit heeft erkend maar niet bereid is daar  middels overleg een vervolg aan te geven.

2.3  Ter toelichting op klachtonderdeel e) stelt klager dat er geen sprake is van  insolventie van de Stichting terwijl verweerder toch weigert om aan klager  het beheer over het vermogen van de Stichting terug te geven en de  steunvordering handhaaft. Klager stelt dat verweerder er ten onrechte aan  voorbij gaat dat de Stichting een vordering heeft op verweerder en op het  kantoor van verweerder wegens onrechtmatige daad en dat klager een  vordering heeft op DNB.

 

3 VERWEER

3.1  Verweerder beroept zich primair op niet ontvankelijkheid onder verwijzing  naar de tuchtprocedure uit 2008 waarbij de klacht in wezen dezelfde  achtergrond had en in de kern in elk geval correspondeerde met deze  klacht.

3.2  Subsidiair weerspreekt verweerder de verschillende klachtonderdelen. Zijn  inhoudelijk verweer komt hierna, bij de bespreking van de verschillende  klachtonderdelen aan de orde.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

Ontvankelijkheid

4.2 De voorzitter is van oordeel dat de klacht ontvankelijk is. Klager baseert zich in hoofdzaak, blijkens de toelichting op de verschillende onderdelen, op ontwikkelingen van na 2008.

Ad klachtonderdelen a), b), d) en e)

4.3 De klachtonderdelen a), b), d) en e) lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager heeft steeds de wegen geweten en bewandeld die aangewezen zijn om zijn verschillen van mening met de curator aan de orde te stellen, bij de rechter-commissaris , als verwerende partij in de procedures die zijn gevoerd over de aanspraken die de curator op grond van paulianeus handelen door klager geldend maakte en als eisende partij toen het om de door klager gewenste opheffing van het faillissement ging.

4.4 Gelet op de uitkomst van die procedures kan klager niet volhouden dat verweerder, de curator dus, geen in redelijkheid vol te houden standpunten heeft ingenomen. Het komt niet uit de verf dat verweerder in de verschillende procedures die zijn gevoerd welbewust (alsdan is dat in de verhouding waarin partijen tot elkaar staan tuchtrechtelijk relevant) onwaarheden naar voren heeft gebracht. Klager denkt over de koers die de curator voert wezenlijk anders, maar dat is niet voldoende. Het is niet gebleken dat verweerder in zijn rol van curator standpunten heeft vertolkt of stellingen heeft betrokken die hij in redelijkheid niet had mogen innemen en evenmin dat hij daarbij de rechter-commissaris, de rechtbank of het hof heeft misleid.

4.5 In zoverre schieten de stellingen van klager in deze zaak dus tekort. De tuchtrechter heeft niet de taak om het door verweerder in het faillissement van de Stichting en onder toezicht van de rechter-commissaris gevoerde beleid nog eens na te lopen. Evenmin behoort het tot de taak van de tuchtrechter om een oordeel te geven over zaken die reeds aan het oordeel van de civiele rechter onderworpen zijn geweest.

4.6 Dit geldt ook voor de keuze die is gemaakt om klager in privé aan te spreken op grond van paulianeus handelen. Dat is gebeurd met machtiging van de rechter-commissaris en heeft kennelijk (ook daar kon de vraag aan de orde worden gesteld of verweerder wel een redelijk, in rechte te honoreren belang heeft) de instemming van rechtbank en hof gekregen. Verweerder mocht uitgaan van de staat van insolventie van de stichting. Over de uitspraak tot faillietverklaring van de stichting is tot in hoogste instantie geprocedeerd. Dat verweerder ten onrechte en tegen beter weten in heeft geweigerd er aan mee te werken dat klager het beheer over het vermogen van de stichting werd teruggegeven, is niet komen vast te staan.

4.7 Met betrekking tot de twee feitelijke beweringen waarop klachtonderdeel e) mede berust, te weten dat de Stichting een vordering heeft op verweerder en op zijn kantoor en een vordering heeft op DNB, geldt het volgende. Dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de Stichting is een stelling van klager maar staat bij lange na niet vast en behoeft in het bestek van een tuchtprocedure als deze niet te worden uitgezocht. Evenmin staat vast dat de Stichting een voor de beoordeling van klachtonderdeel e) relevante en te realiseren vordering heeft op DNB, die er in dit verband toe doet.

4.8 Op het bovenstaande springen de klachtonderdelen a), b), d) en e) af; zij zijn kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.9 Klachtonderdeel c) is eveneens kennelijk ongegrond. Op enig moment heeft verweerder de vordering van de boedel op klager inderdaad aangeboden als steunvordering voor of bij een faillissementsaanvrage gericht of te richten tegen klager. Klager heeft zich met een kort geding tegen die beslissing verweerd bij de gewone rechter en gevorderd dat de curator snel zou aansturen op opheffing van het faillissement van de Stichting. Maar dat is mislukt. De voorzitter ziet in de opstelling van de curator geen grond voor een tuchtrechtelijk verwijt.

BESLISSING

De klacht wordt afgewezen.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 31 januari 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 februari 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten