Rechtspraak
Uitspraakdatum
28-05-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4316
Zaaknummer
12-332A
Inhoudsindicatie
Klacht eigen advocaat. Gegronde klachtonderdelen over ontbreken schriftelijk vastgelegde afspraken over de wijze waarop klaagster verweerder zou betalen voor zijn bijstand.
Uitspraak
Beslissing van 28 mei 2013
in de zaak 12-332A
naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw
klaagster
tegen:
mr.
advocaat te Amsterdam
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 1 november 2012 met kenmerk GJK/PK 1112-199, door de raad ontvangen op 2 november 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 maart 2013 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de in paragraaf 1.1 bedoelde brief aan de raad
- de stukken genummerd 1-21 met bijlagen zoals vermeld in de bij de brief van 1 november 2012 behorende inventarislijst.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 In juli 2004 heeft klaagster zich tot verweerder gewend in verband met een geschil met haar voormalige verhuurster. Verweerder heeft voor klaagster een procedure tegen de verhuurster gevoerd waarin de kantonrechter aansprakelijkheid van de verhuurster voor de door klaagster geleden schade heeft vastgesteld. Verweerder heeft hierna een dagvaarding in de schadestaatprocedure opgesteld waarin hij namens klaagster een bedrag van ruim EUR 600.000 vorderde.
2.3 Op 29 maart 2006 is een toevoegingsaanvraag ingevuld. Verweerders gegevens staan vermeld als rechtsbijstandsverlener. De geboortedatum van klaagster is onjuist vermeld. De aanvraag is niet ondertekend. Een toevoeging aan klaagster is niet verleend.
2.4 Bij brief van 27 mei 2008 heeft mr. Van E het volgende aan verweerder geschreven:
“Tot mij heeft zich gewend [klaagster] met het verzoek om de behartiging van haar belangen in de bij de rechtbank te Amsterdam aanhangige schadestaatprocedure van u over te nemen.
(…)
Van [klaagster] begreep ik, dat u haar bijstaat op grond van een toevoeging. Ik zelf verleen geen rechtsbijstand op basis van een toevoeging.
Voor het geval de schadestaatprocedure in het voordeel van [klaagster] wordt beslechts zodanig dat zij door het bedrag van de schadevergoeding niet meer in aanmerking komt voor een toevoeging, heeft u, naar ik heb begrepen recht op vergoeding van de door u aan de onderhavige kwestie bestede tijd. Zonder uw tegenbericht terzake ga ik ervan uit, dat u in deze alleen nog de (buitengerechtelijke) tijd besteed aan de schadestaatprocedure in rekening kunt brengen.
Ik verzoek u vriendelijk om mij een specificatie te doen toekomen van de (buitengerechtelijke) tijd die u tot op heden aan de schadestaatprocedure heeft besteed, aan de hand van welke specificatie ik te zijner tijd en uiteraard in geval de schadestaatprocedure in het voordeel van [klaagster] wordt beslecht, u de door u bestede tijd vergoed zult krijgen. In dit verband verneem ik tevens gaarne het uurtarief dat u in rekening zou hebben gebracht indien met betrekking tot de schadestaatprocedure sprake zou zijn geweest van een ‘betalende zaak’.”
2.5 Klaagster heeft verweerder op 30 mei 2008 het volgende gemaild:
“Zoals u waarschijnlijk al van [mr. Van E] hebt gehoord zal ik de volgende fase in de afwikkeling rond de affaire [verhuurster] nl. de schadevaststelling samen doen met [mr. Van E.].
(…)
uiteraard ben ik erg blij met het feit, dat we de zaak tegen [verhuurster] hebben gewonnen en deze keuze heeft dan ook niets te maken met u als advocaat. Het was een zeer prettige samenwerking.
Ik ben echter van mening, dat met [verhuurster] niet te spotten valt en [mr. Van E.] heeft veel ervaring met dit soort zaken. Hij heeft er dagelijks mee te maken.
Afgesproken is met [mr. Van E.] is dat u de specificatie van uw uren opstuurt naar hem. Zo gauw de zaak rond is zal u dan uiteraard de betaling tegemoet kunnen zien.
(…)
Ik dank U voor de prettige samenwerking en ik houd zeker contact met u rondom deze zaak.”
2.6 Verweerder heeft mr. Van E. bij brief van 3 juni 2008 geantwoord:
“Allereerst is niet zo dat ik op grond van een toevoeging voor cliënte de zaak heb behandeld; [klaagster] weet dit. Net als u verleen ik geen rechtsbijstand op basis van toevoeging. Ik heb vanzelfsprekend deze zaak ook niet op basis van “no cure no pay” gedaan. Ik heb slechts gezien de huidige financiële situatie van cliënte het verzenden van declaraties achterwege gelaten.
Op zich heb ik geen problemen met betaling van mijn nota wanneer de rechter de wederpartij heeft veroordeeld tot betaling van de schade. Maar ik wil wel geregeld zien dat mijn nota ook wordt voldaan wanneer onverhoopt een andere regeling wordt getroffen of de procedure een andere afloop krijgt dan betaling van een geldsom. Ik denk daarbij aan het aanbieden door [verhuurster] van een andere woning tegen gunstige voorwaarden.
Vervolgens wil ik betaald krijgen op het moment dat [verhuurster] naar aanleiding van een vonnis tot betaling aan u is overgegaan, ook al mocht de wederpartij in hoger beroep of in cassatie gaan.
Tenslotte wil ik thans wel alle verschotten betaald krijgen. Dit betreft een bedrag ad EUR 1.160,00 aan griffierecht, EUR 28,77 aan onbelaste verschotten en vervolgens EUR 2.212,20 (exclusief BTW) aan diverse belaste verschotten.
Een afschrift van deze brief stuur ik naar [klaagster]. Ik zal een overeenkomst opstellen, die zij dient te ondertekenen.
(…)
Bijgaande urenspecificatie omvat dus alle door mij bestede tijd en gevoerde procedures.”
2.7 Verweerder heeft kopie van zijn brief aan mr. Van E. per gelijke post aan klaagster gestuurd. .
2.8 Klaagster heeft bij brief van 20 augustus 2008 een reactie aan verweerder gestuurd op zijn brief van 3 juni 2008 aan mr. Van E. In die brief stelt klaagster dat verweerder en zij door bemiddeling van een (kennelijk) gemeenschappelijke vriendin zijn overeengekomen dat verweerder klaagster “pro deo of met een toevoeging (als dat hetzelfde is)” zou bijstaan. “Ik was destijds volkomen berooid en er was toen geen vooruitzicht dat ik het proces zou winnen. Ik had uw rekening nooit kunnen betalen en dat risico had ik absoluut niet genomen. We hebben toen samen een formulier ingevuld voor het aanvragen van een toevoeging. U zond mij daarvan een copie toe (zie bijlage). (…) Nadat we de zaak gewonnen hadden zei U, dat u de toevoeging nooit had aangevraagd. (…) U vertelde mij, dat ik dan uw honorarium als schadepost kan claimen bij [verhuurster]. Die hebben we dan ook in onze eerste schadestaat als schade opgevoerd. Indien dat zo is, dan is het uiteraard zo, dat uw rekening door mij aan u wordt betaald. Als uw rekening niet wordt meegenomen in het schade bedrag of toch besloten wordt tot het verstrekken van vervangende woonruimte dan ga ik ervan uit dat u Pro deo voor mij hebt gewerkt en uit die regeling wordt betaald.”
2.9 Verweerder heeft klaagster bij brief van 26 september 2008 geantwoord dat de door klaagster meegestuurde toevoegingaanvraag geen bewijs oplevert omdat daarin een onjuist adres van klaagster is vermeld. Voorts heeft verweerder geschreven:
“Overigens heb ik u meerdere malen erop gewezen dat er geen toevoeging was aangevraagd, ook dat ik geen toevoegingen deed. Daarenboven, zou een en ander anders zijn geweest, dan waren u toch ook kosten in rekening gebracht; het enkele feit dat iemand kosteloos procedeert brengt niet automatisch met zich dat er geen bedragen voldaan hoeven te worden. Ik denk daarbij aan de eigen bijdrage en zaken zoals griffierechten en deurwaarderskosten.”
2.10 Per e-mail van 2 januari 2009 heeft klaagster verweerder geantwoord op zijn brief van 26 september 2008. Zij heeft in deze e-mail geschreven dat zij in 2006 wel degelijk woonde op het adres vermeld in de toevoegingaanvraag en daarvoor bewijzen kan overleggen zoals de huurovereenkomst en getuigenverklaringen. Klaagster herhaalt dat zij en verweerder wel degelijk hebben afgesproken dat verweerder haar op basis van een toevoeging zou bijstaan. Klaagster heeft voorts herhaald dat zij en verweerder veel tijd in besprekingen hebben besteed aan onderwerpen in de privésfeer van verweerder en dat verweerder deze tijd ten onrechte bij haar in rekening wil brengen. Klaagster eindigt de brief met de woorden “IK HOOP OP EEN GUNSTIG ANTWOORD.”.
2.11 Bij brief van 24 december 2009 heeft klaagster verweerder nogmaals aangeschreven en hem gevraagd om een reactie op haar brief van 20 augustus 2008. Zij heeft herhaald dat verweerder haar op basis van een toevoeging heeft aangenomen. Dat verweerder geen overeenkomst heeft opgesteld en geen prijsafspraken heeft vastgelegd noemt klaagster onprofessioneel.
2.12 De rechtbank Amsterdam, sector kanton, heeft bij vonnis van 29 april 2011 aan klaagster een schadevergoeding van EUR 50.000 toegewezen.
2.13 Klaagster heeft verweerder bij brief van 29 september 2011 verzocht de zaak af te sluiten en via de toevoeging alsnog zijn kosten vergoed te krijgen. Zij heeft erop gewezen dat verweerder niet heeft gereageerd op haar brieven en voorstellen om de zaak op te lossen. Zij besluit met de mededeling dat zij nog steeds bereid is tot overleg als er werkelijk nog een aantal redelijke zaken te betalen zijn, maar voegt klaagster daaraan toe, er is geen geld en zij heeft nog diverse schulden.
2.14 Bij brief aan de deken van 14 oktober 2011 heeft verweerder een klacht tegen mr. Van E ingediend.
2.15 Eveneens bij brief van 14 oktober 2011 heeft verweerder klaagster een declaratie toegestuurd voor EUR 21.695,39 (honorarium, kantoorkosten, belaste en onbelaste verschotten en BTW). In de brief heeft verweerder geschreven:
“Ik heb begrepen dat er vonnis is gewezen en dat de zaak is afgewikkeld. Anders dan u mij had geschreven en ook door de advocaat was bevestigd, is er met mij geen contact opgenomen en is er ook niet afgerekend.
Ik sluit mijn declaratie in. Van de 17:00 uur besprekingen over de periode 2004-2008 trek ik 5:00 uur af, waarmee ik u meer dan tegemoet ben gekomen, wat betreft uw stelling dat de besprekingen niet altijd zijn gegaan over de inhoudelijke kant van de zaak. U kunt derhalve 5 keer EUR 230,- op de declaratie in mindering brengen. Dit brengt de hoogte van het totaal te betalen bedrag op EUR 20.258,46.”
2.16 Bij brief met bijlagen van 21 december 2011 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.
2.17 De raad heeft de klacht van verweerder tegen mr. Van E. ongegrond verklaard bij beslissing van 20 augustus 2012.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij bij aanname van klaagster en haar geschil met verhuurster heeft verklaard klaagster op basis van een toevoeging te zullen bijstaan, met het oog daarop, samen met klaagster een toevoegingaanvraag heeft ingevuld maar deze aanvraag kennelijk niet heeft ingediend bij de Raad voor de Rechtsbijstand;
b) hij klaagster niet bij aanvang, noch tussentijds, heeft geïnformeerd over de financiële gevolgen van zijn rechtsbijstand;
c) hij tijd heeft in rekening heeft gebracht die werd besteed aan de bespreking van zijn privé omstandigheden;
d) hij niet heeft gereageerd op klaagsters brieven waarin zij het voorgaande aan de orde heeft gesteld;
e) hij zijn praktijk niet op orde heeft, getuige het feit dat hij een brief aan klaagster heeft verstuurd op een adres waar zij reeds lang niet meer woonachtig was, maar zijn declaratie wel naar het juiste adres verstuurde.
4 BEOORDELING VAN DE ONTVANKELIJKHEID
4.1 Tijdens het onderzoek naar de eind 2011 ingediende klacht door de deken heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht omdat de redelijke termijn voor indiening van de klacht is overschreden. Hij heeft erop gewezen dat klaagster in 2008 reeds bekend was met het door hem bij haar in rekening gebrachte honorarium indien de schadestaatprocedure voor klaagster positief zou eindigen.
4.2 De raad zal dit meest verstrekkende verweer eerst beoordelen. De raad overweegt dat in dit verband twee belangen tegen elkaar dienen te worden overwogen: enerzijds het ten gunste van klaagster wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en bij de tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Niet op voorhand kan worden gezegd welk tijdsverloop moet worden aangehouden, maar dit zal van geval tot geval aan de hand van de concrete omstandigheden moeten worden bepaald.
4.3 De raad is van oordeel dat de redelijke termijn voor indiening van de klacht is aan gevangen op de dag dat verweerder aan klaagster zijn declaratie stuurde, 14 oktober 2011. Op dat moment zijn de gevolgen van de handelwijze van verweerder voor klaagster kenbaar geworden. De klacht is twee maanden na het versturen van de declaratie ingediend. Het spreekt voor zich dat deze termijn niet onredelijk lang is. Maar ook als aangenomen moet worden dat klaagster, zoals verweerder stelt, al in 2008 op de hoogte was dat hij haar bij een positief resultaat een rekening zou sturen, is de klaagster ontvankelijk in haar klacht, nu verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door het tijdsverloop op een onredelijke wijze in zijn belangen is geschaad.
4.4 Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar klacht.
5 BEOORDELING VAN DE KLACHT
ad a) en b)
5.1 De onderdelen a) en b) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.2 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt – zeker ook over de financiële voorwaarden van de advocaat – is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen.
5.3 Vaststaat dat verweerder geen opdrachtbevestiging aan klaagster heeft gestuurd bij aanvang van zijn werkzaamheden. Verweerder heeft erkend dat hij, toen hij zijn werkzaamheden voor klaagster in het geschil met verhuurster begon, geen duidelijke afspraken met haar heeft gemaakt over de wijze van honorering van zijn werkzaamheden. Verweerder heeft (dus) in 2004 ook geen schriftelijke bevestiging opgesteld van de wijze waarop zijn honorering zou plaatsvinden.
5.4 Vaststaat dat bij klaagster bij aanvang van de werkzaamheden onduidelijkheid is ontstaan over de vraag of verweerder haar op basis van een toevoeging zou bijstaan. Het was aan verweerder om te voorkomen dat deze onduidelijkheid zou ontstaan door hierover ondubbelzinnige afspraken te maken en deze schriftelijk te bevestigen, hetgeen verweerder heeft nagelaten.
5.5 Voor zover er een nadere afspraak over de honorering van verweerder bij de aanvang van de schadestaatprocedure is gemaakt (de kosten van verweerder zouden worden opgenomen in het gevorderde schadebedrag) is deze afspraak ook niet nader schriftelijk vastgelegd en bovendien niet duidelijk, nu ongeregeld bleef wat er zou gebeuren bij afwijzing of gedeeltelijke toewijzing van de vordering.
5.6 Tot slot kan verweerder ook de gestelde afspraak in 2008 bij de overdracht van de zaak aan mr Van E niet helpen. De in zijn brief van 3 juni 2008, als reactie op de e-mail van 30 mei 2008 van klaagster, aangekondigde overeenkomst waarin hij zijn honoreringsafspraak met klaagster zou vastleggen is uitgebleven.
5.7 Nu verweerder noch bij aanvang, noch daarna, duidelijkheid heeft verschaft over de financiële aspecten van de zaak, doordat hij het een en ander niet duidelijk schriftelijk heeft vastgelegd, komt die onduidelijkheid voor zijn rekening en risico.
5.8 De klachtonderdelen a) en b) zijn gegrond.
Ad klachtonderdeel c)
5.9 Ten aanzien van klachtonderdeel c) betrekking hebbend op het in rekening brengen van besprekingtijd die was besteed aan verweerders privé aangelegenheden, overweegt de raad als volgt. Verweerder ontkent dat hij meer dan vijf uur (van de in totaal 17 uur die hij in de periode 2004 – 2008 aan besprekingen bij klaagster in rekening heeft gebracht) heeft besteed aan bespreking van onderwerpen die niet van doen hadden met het geschil tussen klaagster en verhuurster. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder meer dan vijf uur in rekening heeft gebracht voor het bespreken van andere zaken dan die betrekking hadden op het geschil tussen klaagster en verhuurster.
5.10 Klachtonderdeel c) is niet gegrond.
Ad klachtonderdeel d)
5.11 Met betrekking tot klachtonderdeel d) inhoudend dat verweerder klachtwaardig heeft gehandeld door niet te reageren op brieven van klaagster, oordeelt de raad als volgt. Klaagster doelt met dit klachtonderdeel op haar brieven van 2 januari 2009, 24 december 2009 en 29 september 2011. In die periode was klaagster niet langer verweerders cliënte. De strenge eisen te stellen aan de zorg van een advocaat voor zijn cliënt, golden op dat moment dus niet meer. De raad acht het onbeantwoord laten van drie brieven/e-mails in ruim twee en een half jaar tijd, tegen de achtergrond van het wachten op een einduitspraak in de schadestaatprocedure tegen verhuurster, niet klachtwaardig.
5.12 Klachtonderdeel d is ongegrond.
Ad klachtonderdeel e)
5.13 Het laatste klachtonderdeel, inhoudend dat verweerder er een slordige praktijkvoering op na houdt, is eveneens ongegrond. Het eenmalig onjuist adresseren van een brief kan niet leiden tot het oordeel dat verweerder er een slordige praktijkvoering op nahoudt.
5.14 Klachtonderdeel e) is niet gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Gezien de gegronde klachtonderdelen over de schriftelijke vastlegging van de financiële afspraken en alle overige omstandigheden van het geval, acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht onderdelen c), d) en e) ongegrond;
- verklaart de klachtonderdelen a) en b) gegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van een waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, J.M. van de Laar, A.G. van Marwijk Kooy, G.J.W. Pulles, leden, bijgestaan door mr. L.C. Dufour als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 mei 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 28 mei 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan voor wat betreft de gegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Voor wat betreft de ongegrond verklaarde klachtonderdelen kan beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl