Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-07-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:121

Zaaknummer

R.4086/12.220

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

Het betreft een dekenklacht over de hoogte van de declaraties die aan de cliënt, althans de rechtsbijstandsverzekeraar, zijn gestuurd. De declaraties zijn door de Raad van Toezicht begroot waarbij de begrote declaraties teruggebracht zijn tot een bedrag minder dan de helft van het oorspronkelijk gedeclareerde bedrag.

Inhoudsindicatie

De raad overweegt dat de advocaat bij het vaststellen van zijn declaratie een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk salaris in rekening behoort te brengen. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om beroep in te stellen ex-artikel 33 Wet tarieven in burgerlijke zaken met betrekking tot de beslissing van de Raad van Toezicht. Dat brengt echter niet zonder meer mee dat als vaststaand moet worden aangenomen dat er sprake is geweest van excessief declareren.

Inhoudsindicatie

De schriftelijke reactie van verweerder leidt echter niet tot het oordeel van de raad dat er geen sprake is van excessief declareren. De raad gaat daarbij specifiek in op een aantal zaken waarvoor verweerder geen genoegzame uitleg heeft gegeven.

Inhoudsindicatie

De klacht is derhalve gegrond. De raad legt als maatregel op enkele waarschuwing.

Uitspraak

 

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 4 december 2012 met bijlagen met kenmerk K065 2012/2013 bm/ij, door de raad ontvangen op 5 december 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden een ambtshalve klacht ingediend tegen verweerder.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 mei 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder met zijn gemachtigde mr. S, advocaat te E.. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1 In de periode van 1 december 2009 tot en met 2 juli 2010 heeft verweerder juridische bijstand verleend aan de heer X in een arbeidsrechtelijk geschil met zijn werkgever. Het geschil had betrekking op de eenzijdige wijziging van een reiskostenvergoedingsregeling en de weigering aan de heer X extra diensten aan te bieden. De heer X is bij een rechtsbijstandsverzekeraar verzekerd voor de kosten van rechtsbijstand.

2.2 De rechtsbijstandsverzekeraar heeft namens de heer X bezwaar gemaakt tegen de hoogte van zeven declaraties, die zij van verweerder ontvangen heeft voor de door hem en zijn stagiaire mevrouw mr. H verrichte werkzaamheden.

2.3 Verweerder heeft de betwiste declaraties, op verzoek van de rechtsbijstandsverzekeraar, ter begroting voorgelegd aan de Raad van Toezicht.

2.4 De Raad van Toezicht heeft op 9 maart 2011 het begrotingsverzoek in behandeling genomen. Het begrotingsverzoek betrof de navolgende declaraties:

- de declaratie van 19 januari 2010 ten bedrage van €   1.274,13

- de declaratie van 8 februari 201 ten bedrage van  €   3.874,85

- de declaratie van 9 maart 2010 ten bedrage van  €   3.382,98

- de declaratie van 8 april 2010 ten bedrage van   €   3.288,96

- de declaratie van 11 mei 2011 ten bedrage van  €   1.645,76

- de declaratie van 5 juli 2011 ten bedrage van   €      308,31

- de declaratie van 25 juli 2011 ten bedrage van   €      179,10

totaal         € 13.954,09

2.5 Naar aanleiding van het verweer van de rechtsbijstandsverzekeraar is een aantal, reeds betaalde, declaraties begroot. Deze declaraties waren betaald onder protest en onder voorbehoud dat de declaraties alsnog op verzoek van de rechtsbijstandsverzekeraar aan een begrotingsprocedure konden worden onderworpen.

2.6 De Raad van Toezicht heeft ook de navolgende declaraties begroot:

- de declaratie van 13 juli 2009 ten bedrage van   €   2.270,67

- de declaratie van 7 september 2009 ten bedrage van €   3.214,12

- de declaratie van 6 oktober 2009 ten bedrage van  €      390,82

- de declaratie van 17 november 2009 ten bedrage van €   1.455,14

- de declaratie van 4 december 2009 ten bedrage van €   1.582,71

totaal         €   8.913,46

2.7 Bij beslissing van 22 maart 2012 heeft de Raad van Toezicht het oorspronkelijk, totaal gedeclareerde bedrag van € 22.867,55 begroot op een bedrag van € 10.247,61.

2.8 In de begrotingsbeslissing is onder meer opgenomen: 

“(…)

3. In het begrotingsverzoek van 9 maart 2011 wordt vermeld dat het uurtarief van [verweerder] op dat moment € 220,00 bedraagt en de opslag voor kantoorkosten 7,5%. 

(…) Indien partijen niet nadrukkelijk een ander percentage overeengekomen zijn, acht de Raad een percentage van 6% voor kantoorkosten maximaal redelijk. 

7. Nu niet bekend is wie welke werkzaamheden in 2009 heeft verricht, gaat de Raad bij de begroting van deze werkzaamheden uit van een uurtarief van € 175,00 voor alle werkzaamheden die in rekening zijn gebracht, nu duidelijk is dat de meeste werkzaamheden door mr. H. zijn verricht.

(…)

declaratie 13 juli 2009 ten bedrage van € 2.270,67, waarvan € 1.775,00 aan honorarium

(…)

29. Op 24 en 26 juni 2009 worden 168 minuten in rekening gebracht voor studie stukken en het aanpassen van de berekeningen in de conceptbrief. Uit het dossier blijkt dat dit nodig was omdat de heer X zijn mail van 23 juni vermeldt dat er door hem van een verkeerd uurloon is uitgegaan. Naar het oordeel van de Raad rechtvaardigt dit dat er nogmaals tijd aan de brief besteed moet worden. Een totale tijdsbesteding van 168 minuten acht de Raad echter niet aannemelijk, zeker niet nu voor de conceptbrief waarvoor ook berekeningen moeten zijn gemaakt al 90 minuten in rekening zijn gebracht. Nu de heer X nieuwe berekeningen heeft gemaakt met het juiste uurloon die door mr. H. overgenomen kunnen worden, zijn naar het oordeel van de Raad in redelijkheid 60 minuten voldoende voor het aanpassen van de conceptbrief. De Raad matigt daarom de werkzaamheden op 24 en 26 juni 2009 met 108 minuten.

30. Het vorenstaande betekent dat de Raad de declaratie matigt met in totaal 348 minuten. In redelijkheid kunnen 240 minuten (4 uur) in rekening gebracht worden tegen een uurtarief van € 175,00.

(…)

54. Met de declaratie van 4 december 2009 worden voor die brief op 13, 16, 17, 26 en 30 november, inclusief dossierstudie, in totaal 384 minuten in rekening gebracht. Met de declaratie van 19 januari 2010 wordt voor die brief op 1, 10 en 11 december 2009 in totaal 270 minuten in rekening gebracht.

55. Het vorenstaande betekent dat aan de brief van 11 december 2009 aan SRK in totaal 914 minuten (15,2 uur) aan SRK in rekening zijn gebracht. De Raad is gezien de inhoud en omvang van de brief van 11 december 2009 van oordeel dat er hier sprake is van excessief declareren. Daarbij heeft de Raad de matiging van de hiervoor besproken declaraties meegewogen.

(…)

56. Voor de declaratie van 17 november 2009 betekent dit dat de Raad de in rekening gebrachte werkzaamheden op 19 oktober 2009 niet aannemelijk acht, dan wel het onredelijk acht dat deze in rekening worden gebracht, nu deze vele werkzaamheden pas op 11 december 2009 tot een brief leiden. De Raad matigt deze werkzaamheden met 270 minuten.

(…)

88. In het kader van de voorbereiding heeft mr. H. het gehele dossier nog eens bestudeerd en een uitvoerig memo opgesteld. De Raad acht het, gezien de vele tijd die al aan deze zaak is besteed en de aard van het geschil dat partijen verdeeld houdt, volstrekt onredelijk alle daaraan bestede tijd in rekening te brengen. De Raad is van oordeel dat, door dat wel te doen, mr. H. excessief gedeclareerd heeft. De Raad matigt daarom haar werkzaamheden, inclusief telefoongesprek, met 240 minuten.

(…)”

94. Op 12 februari 2010 verstuurde [werkgeefster] een uitgebreide brief met bijlagen met een schikkingsvoorstel. De werkzaamheden van mr. H. in februari en maart 2010 bestonden uit het bestuderen van de van de heer X ontvangen stukken en het schrijven van een reactie op voormelde brief van Connexxion. In totaal zijn in februari en maart aan studie stukken besteed 402 minuten, aan de brief 396 minuten en 24 minuten studie jurisprudentie/literatuur. In totaal 822 minuten.

95. Gezien het feit dat het nog steeds om hetzelfde feitencomplex gaat acht de Raad het in rekening brengen van alle bestede tijd excessief. Het feit dat mr. H. advocaat-stagiaire is en daarom een lager uurtarief in rekening brengt compenseert naar zijn oordeel onvoldoende de vele uren die zij nodig heeft voor de behandeling in deze zaak. De Raad zal daarom de tijd die aan de brief en aan het bestuderen van de stukken besteed is aanzienlijk matigen.

(…)

99. De totale matiging van deze declaratie bedraagt 468 minuten. Er kunnen 468 minuten (7,8 uur) in rekening gebracht kunnen worden tegen een uurtarief van € 175,00. 

(…)”

2.9 De Raad van Toezicht heeft geconcludeerd dat er sprake is van excessief declareren.

2.10 Bij brief van 18 april 2012 heeft de Raad van Toezicht verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen 10 dagen zijn visie te geven op de begrotingsbeslissing.

2.11 Bij faxbericht van 27 april 2012 heeft verweerder om uitstel verzocht om te reageren op deze begrotingsbeslissing.

2.12 Op 21 mei 2012 heeft verweerder zijn reactie op deze begrotingsbeslissing toegezonden en ontkend dat er sprake zou zijn van excessief declareren.

2.13 In zijn reactie heeft verweerder onder meer geschreven: 

“In punt 55 stelt de Raad zich op het standpunt dat er sprake is van excessief declareren. Zij komt tot dit oordeel naar aanleiding van het aantal minuten dat in rekening is gebracht voor de brief van 11 december 2009. Het is inderdaad juist dat er veel tijd is gespendeerd aan het opstellen van deze brief. De oorzaak hiervan is mede gelegen in de handelwijze van [rechtsbijstandsverzekeraar]. Doordat zij steeds weigerde de declaraties te betalen heb ik mij meerdere malen genoodzaakt gezien mijn werkzaamheden te staken, althans op te schorten. Steeds wanneer wij weer onze werkzaamheden konden hervatten, moesten wij ons ook opnieuw inlezen in het dossier. Dit is niet bevorderlijk geweest voor de snelheid waarmee de brief is opgesteld. Bovendien is cliënt (en [werkgeefster]) herhaaldelijk van standpunt gewijzigd en is het – zoals eerder gesteld – een bewerkelijke zaak, waardoor het opstellen van deze brief ook meer tijd dan gebruikelijk heeft gekost. Het is mij bekend dat u de zaak niet inhoudelijk zult kunt beoordelen, maar zoals ik aan het begin van deze brief heb aangegeven staat vast dat het een bewerkelijke zaak betreft.

(…)

In punt 83 geeft de Raad aan dat hij het onredelijk acht om alle tijd, die is besteed door mr. H. aan de voorbereiding van de bespreking met de wederpartij, in rekening te brengen. Reden hiervan is dat volgens de Raad er al voldoende tijd aan de zaak is besteed en aan de aard van het geschil dat partijen verdeeld houdt. De Raad gaat hier echter aan voorbij dat een zeer bewerkelijke zaak betreft die niet zo maar kan worden beslecht. Om goed beslagen ten ijs te komen, was het noodzakelijk dat deze bespreking op de juiste wijze werd voorbereid. Ten behoeve van deze bespreking is ook een uitvoerig memo opgesteld die als productie is overgelegd. Daaruit blijkt dan ook dat deze tijd en werkzaamheden daadwerkelijk aan deze voorbereidingen zijn verricht. In tegenstelling tot wat de Raad aangeeft, acht ik het dan ook niet onredelijk dat de tijd, die hieraan is besteed, in rekening is gebracht bij [rechtsbijstandsverzekeraar]. Er kan niet worden gesteld dat er sprake is van excessief declareren. 

(…)

In punt 55 stelt de Raad zich op het standpunt dat er sprake is van excessief declareren. Zij komt tot dit oordeel naar aanleiding van het aantal minuten dat in rekening is gebracht voor de brief van 11 december 2009. Het is inderdaad juist dat er veel tijd is gespendeerd aan het opstellen van deze brief. De oorzaak hiervan is mede gelegen in de handelwijze van [rechtsbijstandsverzekeraar]. Doordat zij steeds weigerde de declaraties te betalen heb ik mij meerdere malen genoodzaakt gezien mijn werkzaamheden te staken, althans op te schorten. Steeds wanneer wij weer onze werkzaamheden konden hervatten, moesten wij ons ook opnieuw inlezen in het dossier. Dit is niet bevorderlijk geweest voor de snelheid waarmee de brief is opgesteld. Bovendien is cliënt (en [werkgeefster]) herhaaldelijk van standpunt gewijzigd en is het – zoals eerder gesteld – een bewerkelijke zaak, waardoor het opstellen van deze brief ook meer tijd dan gebruikelijk heeft gekost. Het is mij bekend dat u de zaak niet inhoudelijk in deze procedure zult kunt beoordelen, maar zoals ik aan het begin van deze brief heb aangegeven staat vast dat het een bewerkelijke zaak betreft.

(…)”.

2.14 Verweerder heeft geen beroep ingesteld van deze begrotingsbeslissing op basis van artikel 33 Wet tarieven in burgerlijke zaken.

2.15 Bij brief van 4 december 2012 met bijlagen heeft de deken een ambtshalve klacht ingediend bij de raad, welke ontvangen is op 5 december 2012.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Verweerder heeft in de zaak van de heer X geen redelijk salaris in rekening  gebracht bij de rechtsbijstandsverzekeraar en bij het vaststellen van de gedeclareerde bedragen geen rekening heeft gehouden met alle omstandigheden van het geval. 

Nu de begrote declaraties teruggebracht zijn tot een bedrag minder dan de helft van het oorspronkelijk gedeclareerde bedrag, is er sprake van excessief declareren.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft met een ervaren stagiaire de werkzaamheden verricht in het dossier van de heer X. 

Naar buiten toe was verweerder eindverantwoordelijk. In de praktijk was het de stagiaire die de contacten onderhield met de cliënt en hoofdzakelijk de werkzaamheden verrichtte.

4.2 De zaak van de heer X was een bewerkelijke zaak. Geregeld werd een gewijzigd standpunt ingenomen. Ook was er sprake van nieuwe omstandigheden ten gevolge waarvan zaken opnieuw moesten worden beoordeeld. Er kon dan niet meer teruggegrepen worden op eerdere adviezen en eerdere berekeningen. 

De stagiaire is ingezet om de kosten voor de rechtsbijstandsverzekeraar te beperken.

4.3 Verweerder was gebonden aan het kantoorbeleid. Dat beleid hield in dat alle geschreven tijdseenheden volledig moesten worden gedeclareerd.

4.4 Verweerder kon de door de stagiair verrichte werkzaamheden niet zelf beoordelen. De stagiaire beoordeelde de declaratievoorstellen zelf. Binnen het kantoorbeleid was er geen ruimte om declaraties te matigen. De stagiaire had de nodige expertise en was gespecialiseerd op het gebied van arbeidsrecht. Er was derhalve weinig verschil tussen verweerder en de stagiaire.

4.5 Verweerder bestrijdt dat er sprake is geweest van excessief declareren. Als gekeken wordt naar het belang en de omvang van de zaak is de aan zaak bestede tijd niet excessief te noemen.

4.6 Ten tijde van de mondelinge behandeling heeft verweerder opgemerkt dat, achteraf bezien, het totaal gedeclareerde bedrag toch wel fors is geweest. Verweerder heeft zich dat eerder niet gerealiseerd, niet in de laatste plaats omdat bij het verstrekken van declaratievoorstellen niet duidelijk was welke bedragen er al gedeclareerd waren.

4.7 Verweerder acht het niet juist dat hij verantwoordelijk wordt gehouden voor het excessief declareren omdat de werkzaamheden met name verricht werden door de stagiaire. Verweerder wordt nu als enige de dupe van het te volgen kantoorbeleid.

4.8 Zijn vroegere kantoor was niet te spreken over de onderhavige kwestie en wenste hem ook niet te ondersteunen bij het instellen van een beroep ex artikel 33 Wet tarieven in burgerlijke zaken. Verweerder heeft door de houding van zijn toenmalige kantoor besloten om geen beroep in te stellen. Dat hij dit beroep niet heeft ingesteld, maakt niet dat voetstoots uitgegaan kan worden van de juistheid van de begrotingsbeslissing die de raad van toezicht heeft genomen.

 

5 BEOORDELING

5.1 Uitgangspunt bij de beoordeling is de regel dat de advocaat bij het vaststellen van zijn declaratie een, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk salaris in rekening behoort te brengen.

5.2 Verweerder heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om te reageren op de begrotingsbeslissing en kenbaar gemaakt dat hij van mening is dat er geen sprake is van excessief declareren. 

5.3 Verweerder heeft evenwel geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om beroep in te stellen ex artikel 33 Wet tarieven in burgerlijke zaken. Dat brengt echter niet zonder meer mee dat als vaststaand moet worden aangenomen dat sprake is geweest van excessief declareren.

5.4 De schriftelijke reactie van 21 mei 2012 van verweerder, alsmede hetgeen hij ter zitting, naar aanleiding van vragen van de voorzitter, naar voren heeft gebracht, leidt niet tot het oordeel van de raad dat er geen sprake is van excessief declareren. Hoewel bij een aantal uitgangspunten van de raad van toezicht wel vraagtekens kunnen worden geplaatst (zoals het niet meerekenen van overleguren en de matiging van de kantoorkosten) neemt dat niet weg dat de raad van oordeel is dat in casu sprake is geweest van excessief declareren. De raad verwijst naar de hiervoor reeds onder 2.8. gegeven voorbeelden, waarvoor verweerder geen genoegzame uitleg heeft kunnen geven. Uit de uitleg die verweerder heeft gegeven volgt op geen enkele wijze dat de omvang van de verrichte werkzaamheden een zo hoog bedrag aan declaraties kan rechtvaardigen. Intern kantoorbeleid van kantoor, waaraan verweerder destijds verbonden was, komt voor zijn rekening. Overigens heeft verweerder pas bij de mondelinge behandeling gezegd dat hij declaraties achteraf gezien wel fors vindt en blijkt nergens uit dat hij destijds ook al die mening was toegedaan.

5.5 De raad heeft bij de beoordeling in aanmerking genomen dat verweerder onder meer het onder punt 29, punt 55 en punt 83 in de begrotingsbeslissing gestelde niet, althans niet afdoende heeft kunnen weerleggen. Daarbij is alleen al de matiging van het totaal gedeclareerde bedrag, met meer dan de helft, aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van excessief declaratiegedrag.

5.6 De klacht is derhalve gegrond.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing.

 

Aldus gewezen door mr. M.F. Baaij, voorzitter, mrs. M. Aukema, R. de Haan, J.P. Heinrich, H.E. Meerman, leden, bijgestaan door mr. A.H. van Haga als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 1 juli 2013.

griffier voorzitter   

 

Deze beslissing is in afschrift op 3 juli 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl