Rechtspraak
Uitspraakdatum
16-07-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2013:142
Zaaknummer
13-141
Inhoudsindicatie
tussen advocaat en cliënte is in de loop van de zaak verschil van mening ontstaan over de aanpak en de wijze waarop advocaat communiceerde met cliënte. Dit leidde tot een vertrouwensbreuk en de advocaat onttrok zich aan de zaak. Klacht van de cliënte over de wijze waarop verweerster zich heeft onttrokken aan de zaak en over de wijze waarop verweerster communiceerde en haar aanpak is kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 16 juli 2013
in de zaak 13-141
naar aanleiding van de klacht van:
Mevrouw [naam]
[adres]
klaagster
tegen:
mr. [naam]
advocaat te [plaats]
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 14 juni 2013 met kenmerk K 13-03 door de raad ontvangen op 17 juni 2013, en van de op de daarin beschreven inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 10.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 In december 2010 heeft verweerster van een eerdere advocaat van klaagster de behandeling overgenomen van een procedure. Het betrof een geschil met zorgverzekeraar M die geweigerd had en bleef weigeren om de kosten (een bedrag van € 7.400,--) van een specifiek soort hernia-operatie te vergoeden. Het geschil was op dat moment aanhangig bij het gerechtshof Arnhem.
1.3 In augustus 2012 heeft verweerster de relatie beëindigd omdat zij vond dat sprake was van een vertrouwensbreuk.
1.4 Bij brief van 12 januari 2013 heeft de echtgenoot van klaagster namens haar de klacht bij de deken ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) niet c.q. ontoereikend te communiceren alsmede noodzakelijk overleg met klaagster te vermijden;
b) werkzaamheden tot op het laatste moment uit te stellen;
c) ondeugdelijk werk af te leveren inzake een akte met als gevolg dat klaagsters echtgenoot namens klaagster die akte helemaal moest herschrijven;
d) afspraken, toezeggingen en daarmee gewekte verwachtingen niet na te komen;
e) zich te onttrekken aan de zaak onder oneigenlijke voorwendsels;
f) de opvolgend advocaat ongewenst te beïnvloeden;
g) haar eigen gedragingen ten onrechte te koppelen aan de gang van zaken bij de vorige advocaat van klaagster, Mr. S.
h) niet in staat te zijn om zich in te leven in klaagster.
3 VERWEER
3.1 Het verweer komt bij de bespreking van de verschillende klachtonderdelen aan de orde.
4 BEOORDELING
4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.
4.2 In het vervolg wordt waar van klaagster gesproken wordt mede haar echtgenoot/gemachtigde/woordvoerder bedoeld. De voorzitter gaat er van uit dat de laatste in zijn contacten met verweerster steeds namens haar en met haar instemming heeft gehandeld.
ad klachtonderdeel e)
4.3 De voorzitter volgt klaagster niet in haar verwijt dat verweerster zich onder oneigenlijke voorwendsels heeft onttrokken aan haar zaak. Het beeld dat de e-mails, die tussen partijen zijn gewisseld, laat zien is dat verweerster van de zijde van klaagster veel over haar kant heeft laten gaan. De teneur en de toonzetting van de e-mailberichten van klaagsters gemachtigde aan verweerster (vaak fel en onheus) laten het beeld zien dat klaagster verweerster aan de leiband wenste te houden, haar nauwelijks ruimte liet om haar eigen verantwoordelijkheden als advocaat waar te maken, het eigenlijk voortdurend beter wist en dat op hoge en dwingende toon uitte. De voorzitter constateert dat verweerster daar geduld mee heeft gehad.
4.4 Kort voor vertrouwensbreuk waarom het gaat lukte het verweerster niet om per e-mail (de wijze waarop werd gecommuniceerd) een bepaald bericht aan klaagster te zenden omdat het e-mail verkeer op dat moment onmogelijk was door een blikseminslag. Klaagster wenste dat niet te geloven en controleerde dat. Dat, mede in het licht daarvan, half augustus 2012 nog sprake was van een relatie waarin verweerster het vertrouwen genoot van klaagster en haar echtgenoot komt niet uit de verf en dat is toch voorwaarde wil een dergelijk verwijt opgaan.
4.5 Uit de chronologische toelichting op de klacht blijkt dat klaagster op 18 november 2011 (de relatie zou dan nog driekwart jaar duren) al een klachtenbrief had opgemaakt voor de kantooroudste van verweerster. Maar deze hield klaagster nog in portefeuille "in de hoop op betere tijden". Blijkbaar ontbrak bij haar toen al het vertrouwen en dat werd (opmerkelijk) niet beter als het verdere verloop van dat overzicht wordt bezien. Mede tegen deze achtergrond (van fundamenteel wantrouwen bij klaagster) kon klaagster of althans haar echtgenoot in redelijkheid niet verlangen dat verweerster (wél) vertrouwen bleef opbrengen waar dat door hen niet werd opgebracht.
4.6 Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond, daargelaten of klaagster bij dat klachtonderdeel in het licht van de andere klachtonderdelen, die kort gezegd betrekking hebben op de wijze waarop verweerster invulling gaf aan die relatie, wel enig redelijk belang heeft. Verweerster bediende klaagster in haar visie immers niet naar behoren en dan kan het – in die visie – toch niet schadelijk zijn geweest dat verweerster met de zaak niet verder wilde.
ad klachtonderdeel a)
4.7 Het beeld dat uit het e-mail verkeer tevoorschijn komt laat zien dat klaagster vaak op stel en sprong een reactie wenste en op een wijze die aansloot bij de wijze waarop klaagster en haar echtgenoot de zaken zagen. Dat verweerster niet altijd direct reageerde zoals klaagster wilde levert onvoldoende feitelijke basis op voor het verwijt dat klaagster in klachtonderdeel a) aan verweerster maakt. Dat klachtonderdeel is eveneens kennelijk ongegrond.
ad klachtonderdeel b)
4.8 Uit het dossier blijkt dat enkele kwesties onder tijdsdruk zijn, moesten, worden afgewikkeld. Het ging daarbij om de vraag of overeenstemming met de wederpartij zou worden bereikt over een aantal door het gerechtshof te benoemen deskundigen en over de aan deze deskundigen te stellen vragen. Toen bleek dat het niet lukte om daarover overeenstemming te bereiken moest ieder van partijen een akte nemen.
4.9 Bij de stukken bevindt zich een e-mail van verweerster aan klaagster met daarin het volgende: “Ik heb moeten constateren dat u niet veel voelt voor een gezamenlijke voordracht en dat we daar dus niet uitkomen….”. Daarop werd eveneens op 18 november per e-mail door klaagster als volgt gereageerd: “Echter, de conclusie dat ik niet veel voel voor een gezamenlijke voordacht is onjuist, waar dit beperkt blijft tot een voordracht waar Menzis het meeste profijt uit haalt.” Uit deze e-mailwisseling en de gang van zaken daarna blijkt dat de conclusie van verweerster dat een gezamenlijke voordracht niet haalbaar was juist was. Dat betekende dat er daarna door ieder van partijen een afzonderlijke akte diende te worden genomen. Uit de stukken blijkt tevens dat de akte vervolgens in concept is toegezonden aan klaagster. Dat verweerster daarbij op enigerlei wijze is tekortgeschoten waar het gaat om de zorgvuldige behandeling van de belangen van klaagster, komt niet uit de verf. Klachtonderdeel b) is eveneens kennelijk ongegrond.
ad klachtonderdeel c) en d)
4.10 Klachtonderdeel c) deelt datzelfde lot. Uit de correspondentie tussen partijen blijkt dat verweerder naar behoren (en met geduld) ruggespraak heeft gehouden met klaagster over de wijze waarop de akte in kwestie zou moeten worden ingericht. De definitieve versie van die akte werd met inachtneming van haar eigen verantwoordelijkheid opgesteld en blijkbaar was dat tot half augustus 2012 geen probleem terwijl klaagster de zaak op de voet volgde. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor klachtonderdeel d) dat daarom om dezelfde reden sneuvelt.
ad klachtonderdeel f) en g)
4.11 Het verwijt dat verweerster de raadsman die haar opvolgde heeft beïnvloed op een wijze die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt is onvoldoende feitelijk uitgewerkt. Klachtonderdeel f) mist dan ook feitelijke grondslag en is om die reden kennelijk ongegrond. De betekenis van klachtonderdeel g) is onduidelijk. Ook dit klachtonderdeel is niet uitgewerkt door klaagster en om dezelfde reden kennelijk ongegrond.
ad klachtonderdeel h)
4.12 Klachtonderdeel h) is kennelijk ongegrond, voor zover dat in het licht van het vorenstaande enige zelfstandige betekenis mocht hebben.
4.13 Uit de toelichting op de klacht blijkt dat klaagster verweerster verwijt dat zij, verweerster, op enig moment een schikkingsvoorstel van de ziektenkostenverzekeraar M heeft doorgeleid en daarover positief was. De verzekeraar M bleek bereid om de kwestie te schikken tegen betaling van het omstreden bedrag van € 7.400,-. Klaagster wenste daar geen genoegen mee te nemen omdat haar schade als gevolg van de weigering om de ingreep te vergoeden intussen vele malen groter zou zijn. Verweerster had (zelfs) de verplichting om dat voorstel door te leiden en waarom het haar niet vrij stond om daarover positief te adviseren komt niet uit de verf omdat het zeker niet zonneklaar is dat de (vervolg-) schade inderdaad € 100.000,- of € 50.000,- (met minder mocht verweerster voor klaagster geen genoegen nemen) zou zijn. De voorzitter ziet in de feiten en omstandigheden waarop de klacht en de verschillende onderdelen daarvan zijn gebaseerd geen feiten en omstandigheden waarop een behandeling ter zitting een ander licht (met tot gevolg een mogelijk andere uitkomst) zou kunnen werpen.
BESLISSING
Wijst de klacht af.
Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 16 juli 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 17 juli 2013 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:
- klaagster
en per gewone post aan:
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten