Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-12-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2013:203
Zaaknummer
13-336A
Inhoudsindicatie
“Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Niet is gebleken dat verweerder bij het verstrekken van informatie aan een krant de belangen van klager onnodig heeft geschaad. Klacht kennelijk ongegrond”
Uitspraak
Beslissing van 5 december 2013
in de zaak 13-336A
naar aanleiding van de klacht van:
de heer , bijgestaan door
de heer mr.
klager
tegen:
de heer mr.
advocaat te Amsterdam
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 7 november 2013 met kenmerk GK/AvO/kdb/pdj; 40-13-0798, door de raad ontvangen op 11 november 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Op 12 februari 2013 heeft het Gerechtshof Amsterdam een vonnis bekrachtigd waarbij de Curaçaose vennootschap C N.V. werd veroordeeld tot betaling van een forse schadevergoeding aan de cliënt van verweerder. In mei 2013 verscheen in het Financieele Dagblad (hierna "FD") een artikel waarin melding wordt gemaakt van de relatie tussen klager en diens zoon enerzijds en C N.V. anderzijds en van het voornemen van verweerder klager en diens zoon (namens zijn cliënt) te dagvaarden. Het artikel vermeldt bovendien dat verweerder vreest dat zijn cliënt nog langer op zijn geld moet wachten omdat klager en zijn zoon bedreven zijn "in verstoppertje spelen".
1.3 Nadat namens klager een kort geding tot rectificatie van het artikel was aangekondigd, heeft (het kantoor van) verweerder op 21 mei 2013 een persbericht uitgegeven. Het FD heeft dit bericht vervolgens op haar website geplaatst en nogmaals een artikel eraan gewijd. Bij vonnis van 27 juni 2013 heeft de Voorzieningenrechter te Rotterdam de door klager gevorderde rectificatie en nevenvorderingen afgewezen.
1.4 Bij brief van 22 mei 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) bij het verstrekken van informatie aan het FD niet de gerechtvaardigde belangen van klager in acht heeft genomen;
b) aan het FD gegevens heeft verstrekt die onjuist zijn en waarvan hij behoorde te weten dat deze onjuist zijn;
c) heeft bijgedragen aan een artikel dat onnodig grievend is jegens klager;
d) het vertrouwen in de advocatuur en in zijn eigen beroepsuitoefening in het bijzonder heeft geschaad;
e) onnodige kosten voor klager heeft veroorzaakt.
3 VERWEER
3.1 Verweerder acht de klacht ongegrond. Hij heeft ten aanzien van alle klachtonderdelen gemotiveerd verweer gevoerd, welk verweer zonodig zal worden behandeld bij de inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat, nu de klacht is gericht tegen de advocaat van klagers wederpartij, heeft te gelden de door het Hof van Discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt
4.2 Bedoelde vrijheid is echter niet onbegrensd. Deze kan onder meer worden ingeperkt, indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen is gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
4.3 Klachtonderdelen a en b lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Met deze klachtonderdelen beklaagt klager zich erover dat verweerder bij het verstrekken van informatie aan het FD niet de gerechtvaardigde belangen van klager in acht heeft genomen. Bovendien heeft verweerder gegevens verstrekt die onjuist zijn en waarvan hij behoorde te weten dat ze onjuist zijn. Ten slotte heeft verweerder klagers recht op privacy geschonden door een privé-dedective in te schakelen die onderzoek heeft gedaan naar klager en zijn familie.
4.4 Verweerder heeft betwist dat hij met zijn bijdrage aan het artikel in het FD onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van klager. Evenmin heeft hij feiten vermeld waarvan hij de onjuistheid kende of zou moeten kennen. Een deel van de door klager verweten uitlatingen komt bovendien uit de lucht vallen. Dat verweerder ten slotte onderzoek heeft laten doen door een recherchebureau was noodzakelijk, omdat klager geen voor verweerder traceerbare adresgegevens had en hij voor het (namens zijn cliënt) dagvaarden van klager recht en belang had bij het opsporen van die adresgegevens. In dat licht is zijn opmerking dat klager en zijn zoon "verstoppertje spelen" niet onjuist en handhaaft hij die, aldus verweerder.
4.5 Naar het oordeel van de voorzitter treft het verweer van verweerder doel. Met zijn uitlatingen in het artikel in het FD – een stuk van de hand van een journalist van het FD en niet van verweerder – geeft verweerder geen blijk ervan dat hij juridische stellingen en feiten in een onjuiste context heeft geplaatst, dan wel dat hij, op het moment dat hij naar buiten trad over de zaak van zijn cliënt, geen rekening heeft gehouden met gerechtvaardigde belangen van klager. Aannemelijk is dat verweerder de aangevallen uitlatingen enkel heeft gedaan ter behartiging van de belangen van zijn cliënt. Gelet op de stukken die door beide partijen in het klachtendossier zijn overgelegd, is naar het oordeel van de voorzitter bovendien niet aannemelijk dat de uitlatingen van verweerder van iedere grond zijn ontbloot.
4.6 De voorzitter overweegt meer specifiek over een aantal van de aangevallen uitlatingen van verweerder in het artikel als volgt. Verweerder heeft onder meer geconstateerd dat een onderneming van klager geld schuldig is aan verweerders cliënt. Dit lijkt juist, nu het op grond van het klachtendossier aannemelijk is dat klager een relatie heeft met C N.V., welke N.V. in rechte is veroordeeld tot betaling van een geldsom aan verweerders cliënt.
4.7 Ook ten aanzien van de uitlating van verweerder dat het concern waartoe C N.V. behoort een "twijfelachtige reputatie" heeft en dat klager en zijn zoon bedreven zijn "in verstoppertje spelen" valt niet in te zien dat deze woorden pertinent onwaar of schadelijk voor klager zouden kunnen zijn. Uit het klachtendossier kan immers worden opgemaakt dat klager geen voor verweerder traceerbare adresgegevens had. Naar het oordeel van de voorzitter is het begrijpelijk dat verweerder door een recherchebureau onderzoek heeft laten doen naar klager, nu verweerder recht en belang had bij het verkrijgen van de adresgegevens van klager in verband met het voornemen van zijn cliënt klager te dagvaarden van. Klachtonderdelen a en b zijn kennelijk ongegrond.
4.8 Met klachtonderdeel c beklaagt klager zich erover dat verweerder heeft bijgedragen aan een artikel dat onnodig grievend is jegens klager. Verweerder daarentegen ontkent dat hij zich in de aangevallen passages in het artikel onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. De opmerking dat klager zich zou willen meten met de Schotse adel, komt uit de lucht vallen. Verweerder heeft dit niet gezegd of geschreven en hij heeft ook geen enkele reden om het te vermoeden, aldus verweerder. Over de opmerking in het artikel dat klager en zijn zoon een Schots kasteel schijnen te bewonen, heeft verweerder gesteld dat dat slechts een gerucht is en dat het krantenartikel om die reden vermeldt dat klager en zijn zoon een Schots kasteel schijnen te bewonen.
4.9 Naar het oordeel van de voorzitter treft ook dit verweer van verweerder doel. De voorzitter heeft geen onnodig grievende opmerkingen van verweerder jegens klager in het artikel aangetroffen. De opmerking dat klager en zijn zoon in een kasteel schijnen te wonen, als die al door verweerder is gemaakt, is naar het oordeel van de voorzitter niet grievend. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
4.10 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter het volgende. Verweerder heeft met zijn optreden niet het vertrouwen in de advocatuur en/of in zijn eigen beroepsbeoefening geschaad. Zoals ook uit de beoordeling van de afzonderlijke klachtonderdelen blijkt, heeft verweerder gehandeld in het belang van zijn cliënt en heeft hij daarbij niet zodanig opgetreden dat de belangen van klager ongeoorloofd werden geschaad. De voorzitter acht het handelen van verweerder adequaat en passend. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
4.11 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter ten slotte als volgt. Het is klager geweest die naar aanleiding van het krantenartikel in het FD een kort geding heeft aangespannen jegens verweerder. Klager heeft voormeld kort geding verloren. Het is dan ook klager zelf die die kostenpost onnodig heeft veroorzaakt. Het is de voorzitter evenmin anderszins gebleken dat verweerder onnodige kosten voor klager zou hebben veroorzaakt. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo, als griffier op 5 december 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 5 december per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.