Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:229

Zaaknummer

R.4101/13.8

Inhoudsindicatie

Klacht tegen twee verweersters. Verweerster sub 2 heeft weliswaar de opdrachtbevestiging mede ondertekend, maar voor het overige is zij in het geheel niet naar buiten getreden. Haar werkzaamheden waren steeds van ondersteunende aard en verricht onder verantwoordelijkheid van verweerster sub 1. Klacht ten aanzien van verweerster sub 2 ongegrond. Beroepsfout verweerster sub 1. In zoverre klacht gegrond. Niet gebleken is dat  overigens kennelijk onjuist is opgetreden of geadviseerd. Klacht voor het overige ongegrond.

Uitspraak

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 10 januari 2013 met kenmerk R 12/13/20 cij, door de raad ontvangen op 11 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 juni 2013 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn echtgenote en verweersters, vergezeld van hun gemachtigde mr. S. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager is verwikkeld in een langslepend geschil met zijn voormalige werkgever, het Korps Landelijke Politiediensten. Het arbeidsgeschil is ontstaan nadat hij in februari 2009 bij de korpsleiding melding had gemaakt van misstanden binnen het KLPD.

2.3 In het kader van dit geschil met de KLPD heeft klager diverse advocaten geraadpleegd. Uiteindelijk is hij eind januari 2012 terechtgekomen bij het kantoor van verweersters. Zij hebben in de opdrachtbevestiging van 3 februari 2012 uiteengezet waarvoor klager hen heeft ingeschakeld en welke procedures in dat kader zouden worden aangevangen danwel voortgezet. Daarbij heeft zij de volgende passage opgenomen:

“Je hebt ons verzocht om namens jou een voorlopige voorzieningsprocedure te starten (…). Voor het instellen van een voorlopige voorziening is onverwijlde spoed bij de gevraagde voorziening vereist. (…) Er is echter een kans dat de rechter niettemin van mening is dat jij geen spoedeisend belang hebt.”

2.4 Op 5 maart 2012 is door L een verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 Awb ingediend bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam.

2.5 Bij brief van 20 maart 2012 werd klager door de Bezwaaradviescommissie uitgenodigd voor een hoorzitting op 30 maart 2012, naar aanleiding van zijn bezwaar tegen een salariskorting d.d. 5 december 2010.

2.6 Op 22 maart 2012 heeft de KLPD besloten tot ontslag van klager vanwege een verstoring van de arbeidsverhouding. Voorts werd besloten dat klager aanspraak had op een reguliere uitkeringsregeling.

2.7 Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoekschrift voorlopige voorzieningen op 16 april 2012 bleek (pas) dat de wederpartij een verweerschrift had ingediend. Dat verweerschrift was niet aan klager en/of zijn verweerster toegestuurd. Toen dit bij de rechtbank bekend werd, is de zaak aangehouden en is een vervolgzitting bepaald. De datum voor de vervolgzitting vernam L op 18 april 2012.

2.8 Op 23 april 2012 heeft L een bezwaar ingediend tegen de fictieve weigering tot het nemen van een besluit en een pro forma bezwaar tegen het ontslagbesluit en de toegekende vergoeding.

2.9 Eind april 2012 heeft klager de opdrachtrelatie met verweersters beëindigd.

2.10 De uiteindelijke behandeling van het verzoekschrift voorlopige voorzieningen vond na die verbreking plaats en is niet door verweersters bijgewoond. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen. Deze beslissing bevindt zich niet in het dossier.

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweersters tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hun juridische ondersteuning “volstrekt onvoldoende” is geweest en zelfs “contraproductief”. In de advisering en in de procedures zou door verweersters “wanprestatie” zijn geleverd. Er zou, net als door eerdere advocaten van klager, gehandeld zijn “in het voordeel van de wederpartij”. Daarbij zou niet zijn geschroomd om “enorme declaraties te overleggen”.

 

4 VERWEER

4.1 Verweersters hebben zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 Voorop dient te staan dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweersters zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

5.2 De raad stelt voorts voorop, dat de opdrachtbevestiging d.d. 3 februari 2012 weliswaar tevens door R ondertekend is, maar dat zij voor het overige in het geheel niet naar buiten is getreden. Blijkens de zich in het dossier bevindende stukken zijn haar werkzaamheden van louter ondersteunende aard geweest en steeds onder verantwoordelijkheid van L verricht. Het is ook steeds L geweest die naar buiten toe als advocaat en belangenbehartiger van klager optrad. Gelet hierop is de raad van oordeel dat R geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. De klacht is ten aanzien van haar dan ook ongegrond.

5.3 In de opdrachtbevestiging van 3 februari 2012 is duidelijk neergelegd wat de afspraken tussen klager en verweersters waren. Verweersters hebben ter zitting onweersproken gesteld dat het doel van klager was om te bereiken dat er een ontslagbesluit zou worden genomen, hij een ontslagvergoeding en uitkeringsregeling zou ontvangen en dat het bezwaar van klager tegen een salariskorting weer op de rit zou komen. Deze doelen zijn op 20 en 22 maart 2012 bereikt. Op 20 maart 2012 immers is klager uitgenodigd een hoorzitting in het kader van zijn bezwaar bij te wonen en op 22 maart 2012 is het ontslag- en uitkeringsbesluit genomen. Gelet daarop valt niet in te zien waarom de juridische ondersteuning zoals die is verleend door L “volstrekt onvoldoende” dan wel “contraproductief” zouden zijn geweest.

5.4 Voor zover de afwijzende beslissing op het verzoek om voorlopige voorzieningen door klager aan L wordt verweten, overweegt de raad het volgende. Hoewel de beslissing zich niet bij de stukken bevindt, gaat de raad er van uit dat de afwijzing is gebaseerd op het ontbreken van een spoedeisend belang, zoals door verweersters ter zitting onweersproken is gesteld. Op die mogelijkheid was klager door verweersters in de opdrachtbevestiging reeds gewezen zodat niet valt in te zien welk tuchtrechtelijk relevant verwijt hen ter zake kan worden gemaakt.  

5.5 Ten aanzien van de door klager aan verweersters verweten beroepsfout bestaande in het in het kader van de voorlopige voorzieningprocedure niet tevens indienen van een pro forma bezwaarschrift, oordeelt de raad anders.

5.6 L heeft (ook) ter zitting erkend dat zij onjuist heeft gehandeld waar het het indienen van het verzoek om voorlopige voorzieningen betreft. In het bijzonder heeft zij erkend dat zij ten onrechte niet met dat verzoek of in elk geval voor de behandeling daarvan, ook een (al dan niet pro forma) bezwaarschrift had ingediend. Doordat de behandeling van het verzoek werd aangehouden, was er echter alsnog gelegenheid dat te doen. L heeft deze mogelijkheid niet onbenut gelaten en haar omissie alsnog hersteld. Dat neemt niet weg dat wel sprake is van een beroepsfout en dat de klacht ten aanzien van haar in zoverre gegrond is.   

5.7 Klager verwijst verweersters voorts te hebben gehandeld in het voordeel van de wederpartij. Uit de stukken in het dossiers en de behandeling ter zitting is echter niet gebleken waar dat handelen in het voordeel van de wederpartij dan zou bestaan. Klager heeft verweersters ingeschakeld om de wederpartij te dwingen een tweetal belangrijke besluiten te nemen en een bezwaarprocedure vlot te trekken. De door verweersters in het kader van de aan hen verleende opdracht verrichte werkzaamheden hebben dat steeds tot doel gehad en zij hebben dat doel ook volledig bereikt. De raad acht de klacht in zoverre dan ook ongegrond.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtreding acht de raad termen aanwezig af te zien van het opleggen van een maatregel.

 

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht ten aanzien van L deels gegrond.

- ziet af van het opleggen van een maatregel.

- verklaart de klacht tegen L voor het overige ongegrond.

- verklaart de klacht ten aanzien van R ongegrond.

 

Aldus gewezen door jhr. mr. A.W. Beelaerts van Blokland, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten, W.J. Hengeveld, T. Hordijk en  C.A. de Weerdt, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 23 september 2013.

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 24 september 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweersters

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweersters

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl