Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

16-08-2013

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2013:190

Zaaknummer

6555

Inhoudsindicatie

Klacht dat de zaak kennis en inzicht van verweerster te boven ging, door raad gegrond bevonden. Nadat het hof het vonnis in de gevoerde procedure heeft opgevraagd en ontvangen acht het hof dit klachtonderdeel alsnog ongegrond, mede gebaseerd op het feit dat het verweerder in conventie in die procedure (deels) succesvol is geweest.

Uitspraak

Beslissing van 16 augustus 2013

in de zaak 6555

naar aanleiding van het wederzijds hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klager

1 HET VERDERE GEDING IN HOGER BEROEP

1.1 Het hof heeft in deze zaak op 28 juni 2013 een tussenbeslissing gewezen. De loop van het geding in hoger beroep tot aan die tussenbeslissing is daarin weergegeven.

1.2 Nadien is het volgende stuk door verweerster aan het hof gezonden:

- het vonnis van de rechtbank Roermond van 14 april 2010 gewezen tussen klager en een tweetal besloten vennootschappen en een stichting.

2 NADERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

2.1 Het hof dient nog te beslissen op de zesde grief van verweerster die betrekking heeft op het door de raad gegrond verklaarde klachtonderdeel f waarin verweerster wordt verweten klager te hebben bijgestaan in een kwestie die haar kennis en inzicht te boven ging. De raad heeft overwogen dat uit de e-mail van 15 april 2010 en de brief van 28 april 2010 (weergegeven onder de feiten in de tussenbeslissing van 28 juni 2013) blijkt dat verweerster de vordering van klager onvoldoende doorgrondde. Verweerster (ten onrechte door de raad aangeduid als klaagster) heeft derhalve óf een zaak ingenomen die haar kennis en inzicht te boven ging óf klager onvoldoende gewaarschuwd dat de reconventionele vordering niet haalbaar was, aldus de raad. Omdat verweerster heeft nagelaten klager op voorhand meer duidelijkheid te verschaffen, heeft de raad dit klachtonderdeel gegrond verklaard. Verweerster stelt dat de raad niet kan oordelen over procedurestukken en de keuzes die zij heeft gemaakt als de raad de processtukken niet kent. Bovendien is de reconventionele vordering in samenspraak en instemming met klager opgesteld, aldus verweerster.

2.2 Het hof overweegt als volgt. Uit het door verweerster aan het hof gezonden vonnis blijkt dat klager en zijn echtgenote in die procedure zijn opgetreden als gedaagden in conventie en eisers in reconventie. In conventie vorderden de wederpartijen van klager en zijn echtgenoten betaling van bedragen van respectievelijk € 19.565,68 en € 9.018,44. In reconventie vorderden klager en zijn echtgenote: 1) bevrijd te worden van hun verbintenissen jegens hun wederpartijen; 2) een deugdelijke berekening van verschuldigde wettelijke rente op grond van een tweetal andere gewezen arresten tussen partijen; 3) veroordeling van hun wederpartijen tot betaling van een bedrag van € 20.680,25; 4) opheffing van een beslag. De vorderingen in conventie zijn toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-. Het meerdere gevorderde is afgewezen. De vorderingen in reconventie zijn eveneens afgewezen. Klager en zijn echtgenote zijn zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten veroordeeld.

2.3 Op grond van het vonnis kan worden geconcludeerd dat het verweer dat verweerster heeft gevoerd namens klager en zijn echtgenote tegen het in conventie gevorderde, succesvol is geweest nu de vorderingen van de wederpartijen tot een aanzienlijk lager bedrag zijn toegewezen dan gevorderd. Op grond daarvan kan niet gesteld worden dat verweerster klager heeft bijgestaan in een kwestie die haar kennis en inzicht te boven ging.

2.4 In reconventie heeft verweerster geen succes gehad met de vorderingen. De rechtbank heeft met betrekking tot de vordering onder 1) overwogen dat deze vordering innerlijk tegenstrijdig is en daardoor onbegrijpelijk. Het onder 2) gevorderde is afgewezen omdat de wederpartijen zich verweerden met de stelling dat de gevorderde renteberekeningen reeds waren overgelegd. Met betrekking tot de vordering onder 3) overweegt de rechtbank “De rechtbank is (…) van oordeel dat de wijze waarop (hof: klager en zijn echtgenote) tot deze berekening zijn gekomen onnavolgbaar en derhalve onbegrijpelijk is te achten, zodat deze vordering als zijnde volstrekt onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen.” De vordering onder 4) is afgewezen omdat door de wederpartijen was toegezegd het beslag te zullen opheffen, zodat het belang aan toewijzing van die vordering ontbrak.

2.5 De raad is tot gegrondverklaring van klachtonderdeel f gekomen omdat verweerster heeft nagelaten klager op voorhand meer duidelijkheid te verschaffen, naar het hof begrijpt over de haalbaarheid van de reconventionele vordering. Daarmee heeft de raad niet beslist op de klacht die immers luidde dat verweerster klager heeft bijgestaan in een zaak die haar kennis en inzicht te boven ging. Reeds daarom kan de beslissing van de raad op die grond niet in stand blijven.

2.6 Uit het door verweerster toegezonden vonnis blijkt dat tussen klager en zijn echtgenote en de wederpartijen daarvoor al meerdere procedures waren gevoerd. Zo maakt het vonnis gewag van vonnissen van 7 september 2005 en van 31 maart 2006. Alle procedures, zo begrijpt het hof, hadden betrekking op de recreatiewoning die klager en zijn echtgenote in eigendom bezaten, het beheer daarvan en de afsluiting en aansluiting van de elektriciteitsvoorziening van de recreatiewoning. In de eerdere procedures trad verweerster niet op voor klager.  Hoewel op grond van het vonnis van de rechtbank Roermond gesteld kan worden – zoals verweerster overigens ook aan klager schreef in haar e-mail en brief van 15 en 28 april 2010 -  dat verweerster de rechtbank niet duidelijk heeft kunnen maken dat klager en zijn echtgenote een tegenvordering op de wederpartijen hadden – betekent dat niet dat daarmee gezegd kan worden dat verweerster klager heeft bijgestaan in een kwestie die haar kennis en inzicht te boven ging. Uit de overgelegde stukken blijkt dat verweerster steeds overleg heeft gevoerd met klager over de door haar te nemen stappen en dat zij voor de onderbouwing van de vordering afhankelijk was van klager. Mede gelet op de wijze waarop de conventie voor klager is afgelopen, komt het hof tot het oordeel dat verweerster er weliswaar beter aan had gedaan om klager voorafgaand aan het indienen van de vorderingen in reconventie schriftelijk te wijzen op het procesrisico, maar dat niet gesteld kan worden dat deze kwestie in het algemeen haar kennis en inzicht ver te boven ging. Het hof zal de beslissing van de raad met betrekking tot dit klachtonderdeel dan ook vernietigen en dit klachtonderdeel ongegrond verklaren.

2.7 In de tussenbeslissing van 28 juni 2013 heeft het hof reeds overwogen dat het hoger beroep van klager niet kan slagen en dat het hof, naar aanleiding van het hoger beroep van verweerster, evenals de raad klachtonderdeel a gegrond acht. De raad heeft aan verweerster de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd. Nu dit de lichtste maatregel is die de tuchtrechter kan opleggen, leidt dit tot bekrachtiging van de bestreden beslissing voor wat betreft de door de raad opgelegde maatregel, ook al acht het hof anders dan de raad klachtonderdeel f ongegrond.  

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

  

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem van 27 augustus 2012 met nummer 12-52 voor zover daarbij klachtonderdeel f gegrond is verklaard;

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

- verklaart klachtonderdeel f ongegrond;

- bekrachtigt de beslissing voornoemd voor het overige.

 

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. W.M. Poelmann, G.W.S. de Groot, M.L. Weerkamp en J. Italianer, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2013.