Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-03-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4258
Zaaknummer
12-187
Inhoudsindicatie
Klacht over kwaliteit dienstverlening van klager tegen strafadvocaat. Klager heeft in PI een overeenkomst van opdracht getekend met daarop vermeld het uurtarief en beklaagt zich erover dat dit onder dwang is gebeurd. Hiervan is de raad niets gebleken. Evenmin is de raad gebleken dat verweerder over onvoldoende kennis van verlofstelsel beschikte en over onvoldoende kennis van verzoeken ex artt. 591a Sv en 89 Sv. Klacht in alle onderdelen ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 18 maart 2013
in de zaak 12-187
naar aanleiding van de klacht van:
De heer mr. [naam]
[adres]
klager
tegen:
mr. [naam]
advocaat te [plaats]
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 9 oktober 2012, met kenmerk RvT 1112-9371, door de raad ontvangen op 10 oktober 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het voormalig arrondissement Utrecht de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 januari 2013 in aanwezigheid van verweerder. Klager heeft de raad in twee e-mailberichten van 10 november 2012 en 6 december 2012 meegedeeld dat hij vanwege gezondheidsredenen niet in staat is de zitting bij de wonen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de eerdergenoemde brief van 9 oktober 2012 van de deken en van de stukken vermeld op de zich bij die brief bevindende inventarislijst genummerd van 1 tot en met 13;
- de brief met bijlagen d.d. 10 oktober 2012 van klager aan de raad;
- de e-mail d.d. 10 oktober 2012 van klager aan de raad, waarbij hij zijn e-mail van 10 oktober 2012 aan verweerder doorstuurt;
- de e-mail d.d. 31 oktober 2012 van klager aan de raad met als bijlage de beschikking van de rechtbank Arnhem, zittinghoudende te Utrecht d.d. 24 oktober 2012, naar aanleiding van het verzoekschrift ex art. 591a van het Wetboek van Strafvordering;
- de brief met bijlagen d.d. 22 november 2012 van verweerder aan de raad;
- de e-mail d.d. 27 november 2012 van klager aan de raad.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Verweerder heeft klager in de periode van 7 oktober 2010 tot medio 2012 als advocaat bijgestaan in twee strafzaken.
2.3 In oktober 2009 is klager bekeurd door een agente voor het rijden op de busbaan. Klager heeft kort daarna, in oktober 2009 een klacht ingediend over deze agente.
2.4 Deze klacht is op 2 maart 2010 behandeld door de Klachtencommissie van de politie.
2.5 De voorzitter van de Klachtencommissie heeft na de zitting aangifte gedaan van bedreiging door klager.
2.6 De agente heeft op 10 maart 2010 aangifte gedaan van belediging door klager.
2.7 Klager heeft op 27 september 2010 aangifte gedaan van het doen van valse aangifte door de agente en van het aanzetten tot het doen van valse aangifte door de voorzitter van de Klachtencommissie.
2.8 Klager is op 7 oktober 2010 aangehouden door de politie en in verzekering gesteld. Hij heeft 17 dagen in voorlopige hechtenis gezeten.
2.9 Op 27 januari 2011 zijn beide strafzaken tegen klager behandeld door de politierechter.
2.10 De politierechter heeft klager vrijgesproken in de zaak waarin klager verdacht werd van bedreiging van de voorzitter van de Klachtencommissie. In de zaak van de belediging van de agente is het feit waarvan klager werd verdacht bewezen verklaard en klager is daarvoor veroordeeld tot een geldboete van € 180,00.
2.11 De aangiftes die klager heeft gedaan tegen de voorzitter en de agente hebben niet tot een vervolging geleid. Klager heeft tegen de beslissing van de officier van justitie om geen vervolging in te stellen een klaagschrift ingediend bij het gerechtshof. Het hof heeft het beklag afgewezen.
2.12 Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep aangetekend tegen de vrijspraak van klager in de zaak waarin klager verdacht werd van bedreiging van de voorzitter van de Klachtencommissie. In het kader van het verlofstelsel is door de verlofkamer van het gerechtshof beslist over het al dan niet in behandeling nemen van het hoger beroep. De voorzitter van het gerechtshof heeft bij beschikking van 13 april 2012 beslist dat het hoger beroep buiten behandeling dient te worden gelaten nu het belang van een goede rechtsbedeling niet in het geding was.
2.13 Bij brief d.d. 16 april 2012 heeft klager verweerder bericht dat hij zeer ontevreden is over de wijze waarop verweerder hem als raadsman heeft bijgestaan. Klager stelde zich in die brief op het standpunt dat hij van oordeel is dat het uiteindelijk behaalde resultaat in de zaken voor een groot deel toegeschreven kan worden aan de vele door hem zelf verrichte werkzaamheden. Hij heeft verweerder meegedeeld dat hij eventuele nog komende declaraties van verweerder niet meer zou betalen. Tevens heeft hij verweerder bij deze brief een factuur gestuurd voor honorarium voor de werkzaamheden die zijn eenmanszaak, [naam eenmanszaak], diende te verrichten in de periode 1 januari 2011 tot en met 1 september 2011. In zijn brief heeft klager verweerder verzocht het door hem aan verweerder betaalde voorschot van € 6.000,00 aan hem, klager, te restitueren en zorg te dragen voor betaling aan klager van de factuur ten bedrage van € 5.000,00 van zijn eenmanszaak.
2.14 Bij brief van 14 mei 2012 heeft verweerder klager zijn einddeclaratie gezonden en heeft hij klager bericht dat de vertrouwensbasis, die nodig is om klager op een adequate wijze bij te staan, tussen hem en klager is komen te ontvallen en dat hij klager derhalve niet langer zou bijstaan. Verweerder heeft klager in deze brief gewezen op de termijn waarbinnen verzoekschriften ex art. 591a Sv en ex art. 89 Sv ingediend moeten worden en heeft klager meegedeeld dat hij zich voor rechtsbijstand bij het indienen van deze verzoekschriften diende te wenden tot een andere advocaat.
2.15 Verweerder heeft op 7 juni 2012 toch nog een verzoekschrift ex art. 591a Sv opgesteld en aan verweerder toegestuurd.
2.16 Bij brief met bijlagen van 9 juni 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij klager tijdens zijn eerste bezoek aan klager in de PI onder druk heeft gezet om een overeenkomst van opdracht te tekenen;
b) hij beschikt over onvoldoende kennis van het verlofstelsel, over de wijze waarop de reclassering begeleidt, over reële/haalbare schadevergoedingen en over de wijze waarop een verzoekschrift ex art. 591a Sv en/of art. 89 Sv onderbouwd moet worden en dat hij geweigerd heeft een verzoekschrift tot schadevergoeding in te dienen;
c) hij (ten onrechte) geweigerd heeft getuigen te laten horen in de strafzaak over de belediging van de agente als gevolg waarvan klager in die zaak is veroordeeld in plaats van vrijgesproken.
d) hij geweigerd heeft de factuur van de eenmanszaak van klager te betalen;
e) hij € 60,00 teveel gefactureerd heeft;
f) hij klager onbeschoft heeft behandeld.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft verweer gevoerd tegen alle klachtonderdelen.
4.2 Hij betwist klager onder druk gezet te hebben om een contract te tekenen, gelet op het feit dat klager zelf stelt dat hij rechten heeft gestudeerd komt zijn stelling dat hij de reikwijdte van de opdrachtbevestiging niet kon overzien bepaald ongeloofwaardig over.
4.3 Van onvoldoende vakkennis is absoluut geen sprake hetgeen al blijkt uit het feit dat de zaak waarin klager werd verdacht van bedreiging van de voorzitter is geëindigd in een vrijspraak waartegen het OM onmiddellijk appelleerde. Verweerder stelt dat hij klager naar beste eer en geweten heeft bijgestaan zoals het hem goeddunkte. Dat stond hem ook vrij nu hij als advocaat dominus litis is in de zaken die hij aanneemt.
4.4 Er is inderdaad een declaratie geweest waarop een bedrag van
€ 60,00 teveel in rekening is gebracht. Dit is nadat dit is ontdekt direct gecorrigeerd.
4.5 Verweerder betwist dat hij zich onfatsoenlijk ten opzichte van klager heeft gedragen.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a)
5.1 Tegenover de klacht van klager staat de lezing van de feiten van verweerder. Klager heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat en op welke wijze verweerder hem onder druk zou hebben gezet. Dit klachtonderdeel mist dan ook feitelijke grondslag en is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.2 Voorop staat dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.
5.3 Op geen enkele wijze is gebleken dat verweerder op enigerlei wijze over onvoldoende vakkennis beschikte. Uit de stukken blijkt dat verweerder klager regelmatig op de hoogte heeft gehouden van de te voeren strategie en hem informatie heeft verstrekt en uitleg heeft gegeven (zie onder andere de brieven en e-mails van verweerder aan klager van 24 februari 2011, van 28 maart 2011, van 12 april 2011 waarin verweerder klager uitlegt wat het verlofstelsel inhoudt, van 20 december 2011, van 9 januari 2012, van 26 januari 2012 over de behandeling door de verlofkamer, van 28 maart 2012 over de haalbaarheid van een schadeloosstelling en van 18 april 2012 met informatie over wijze van indiening verzoek tot schadevergoeding).
5.4 Uit de stukken blijkt dat verweerder klager bij brief d.d. 7 juni 2012 een verzoekschrift ex art. 591a Sv en een verzoekschrift ex art. 89 Sv heeft toegestuurd. In deze brief heeft verweerder klager (nogmaals) geïnformeerd over het feit dat hij in plaats van een verzoek op grond van art. 89 Sv ook ervoor zou kunnen kiezen om een civiele procedure te voeren, nu een civiele procedure een grotere kans van slagen biedt op een hogere vergoeding. Verweerder heeft klager verzocht de beide verzoekschriften mede te ondertekenen en aan hem te retourneren waarna hij voor indiening zou zorg dragen.
5.5 Bij brief d.d. 10 juni 2012 heeft klager verweerder (nogmaals) laten weten niet in te stemmen met zijn declaraties. Klager heeft vervolgens het verzoekschrift aangepast door de woorden “waarmede hij instemt” in de passage in het verzoekschrift ex art. 591 Sv “dat hij een afschrift van deze gespecificeerde declaratie, waarmede hij instemt, aanhecht (prod. 1)” door te halen.
5.6 In zijn e-mail d.d. 13 juni 2012 heeft klager verweerder meegedeeld: “Ik wens met onmiddellijke ingang de relatie met u te verbreken. Het verzoekschrift ex art. 591a Sv zal worden afgehandeld door mevrouw mr [naam nieuwe advocaat], werkzaam bij [naam kantoor] Advocaten te [plaats]. Indien nodig zal zij zich met u verstaan.”
5.7 Gelet op het voorgaande is het verwijt van klager aan verweerder dat hij heeft geweigerd een verzoekschrift tot schadevergoeding in te dienen ongegrond. Evenmin is gebleken dat verweerder over onvoldoende vakkennis beschikt zodat klachtonderdeel b) ongegrond is.
Ad klachtonderdeel c)
5.8 Ook bij de beoordeling van dit klachtonderdeel geldt de in punt 5.2 genoemde maatstaf. Uit de stukken blijkt dat verweerder met klager van mening verschilde over de vraag of het wenselijk was getuigen te laten horen. Verweerder heeft klager gemotiveerd aangegeven dat en waarom hij van mening was dat het niet wenselijk was om de getuigen te laten horen. Niet gebleken is dat deze beslissing kennelijk onjuist was en dat de belangen van klager daardoor zijn geschaad. Klachtonderdeel c) is derhalve ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
5.9 Aan de factuur die klager verweerder heeft gestuurd ligt geen opdracht van verweerder ten grondslag. Er is dan ook geen enkele reden waarom verweerder deze factuur zou moeten betalen, laat staan waarom het niet betalen daarvan een tuchtrechtelijk verwijt zou opleveren. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
Ad klachtonderdeel e)
5.10 Verweerder heeft erkend dat hij op één van zijn declaraties een bedrag van € 60,00 teveel in rekening heeft gebracht aan klager. Zodra hij dit heeft bemerkt heeft verweerder dit gecorrigeerd door klager op 30 juli 2012 een creditnota toe te zenden. Gelet hierop is de fout in de declaratie niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel e) is ongegrond.
Ad klachtonderdeel f)
5.11 Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder hem onfatsoenlijk heeft behandeld. Hij voelt zich geschoffeerd en geminacht door verweerder doordat hij herhaaldelijk geen antwoord van verweerder ontving op zijn vele telefoontjes en e-mails, terwijl deze wel berekend werden.
5.12 De raad stelt vast dat klager verweerder heeft voorzien van een constante stroom van lange e-mailberichten. Bij e-mail van 7 april 2011 heeft verweerder klager het volgende laten weten: “Gezien de inhoud van uw e-mailberichten, waarin u mededeelt zich te wenden tot de Orde van Advocaten indien ik niet voldoen aan uw eisen, onderken ik een vertrouwensbreuk tussen u en mij als uw raadsman. Aangezien ik echter al eerder aan u heb bericht dat ik de verdediging pas zal neerleggen als u mij expliciet van mijn ministerie ontheft, zal ik niet uit eigener bewering de verdediging neerleggen. Wel zal ik niet langer op uw berichten reageren, anders dan ter zake van de verdediging van de strafzaak in hoger beroep.”
5.13 De raad is van oordeel dat de weg die verweerder heeft gekozen, namelijk klager te berichten dat hij niet meer op alle berichten zou reageren maar alleen op de berichten die inhoudelijk relevant voor de strafzaak waren, geen tuchtrechtelijk verwijt oplevert. Niet gebleken is dat verweerder niet heeft gereageerd op berichten van klager die relevant waren en dat de belangen van klager daardoor zijn geschaad. Ook klachtonderdeel f) is ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
Verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.
Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, mrs. J.H. Brouwer, H. Dulack, J.R.O. Dantuma en P.R.M. Noppen, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 maart 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 18 maart 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
en per gewone post aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.