Rechtspraak
Uitspraakdatum
20-03-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4056
Zaaknummer
12-260A
Inhoudsindicatie
Klacht van ex-cliënt wegens “no cure no pay” constructie. Klager is niet ontvankelijk in zijn klacht, nu niet kan worden vastgesteld dat als advocaat van klager is opgetreden.
Uitspraak
Beslissing van 20 maart 2013
in de zaak 12-260A
naar aanleiding van de klacht van:
de heer
gemachtigde: mr.
Postbus
klager
tegen:
mr.
advocaat te Amsterdam
Gemachtigde: mr.
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 27 augustus 2012, door de raad ontvangen op 30 augustus 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 januari 2013 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief aan de raad van 27 augustus 2012 met de stukken 1 t/m 12 zoals die zijn genoemd op de bij de brief gevoegde inventarislijst. De raad heeft voorts kennis genomen van de bij de mondelinge behandeling van de klacht namens beide partijen overgelegde pleitaantekeningen, en de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde productie van de zijde van verweerder.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager heeft zich in 1997 in verband met een medische aansprakelijkheidskwestie gewend tot letselschadeorganisatie Euroclaim gevestigd te Amsterdam. Bij brief van 10 april 1997 heeft Euroclaim klager bericht dat de kwestie ter beoordeling was voorgelegd aan verweerder:
"Inmiddels hebben wij uw zaak ter beoordeling voorgelegd aan [verweerder] van [Z Advocaten], aangesloten bij Euroclaim. U zult zo spoedig mogelijk nader bericht ontvangen van dit kantoor".
2.3 In mei 1997 zijn klager en Euroclaim overeengekomen dat Euroclaim de schade die klager heeft geleden als gevolg van de hem overkomen medische fout zal trachten te verhalen op de aansprakelijkheidsverzekeraar op 'no cure no pay'–basis. Afgesproken werd dat alle te maken kosten (zoals kosten van juridische bijstand en medische expertisekosten) voor rekening van Euroclaim zouden komen, voor zover ze niet door de aansprakelijkheidsverzekeraar zouden worden vergoed. De overeenkomst bevat voorts onder meer de volgende passages:
"Euroclaim schakelt een advocaat in of ander specialisten/deskundigen die zij geschikt acht voor uw zaak".
en:
"Het honorarium bedraagt 20% (plus de geldende BTW) van het door Euroclaim te verhalen schadebedrag. Bovendien behoudt Euroclaim zich het recht voor een zo groot mogelijk deel van de door haar gemaakte kosten te verhalen op de aansprakelijke verzekeraar. Op de door verzekeraars aan u te verstrekken voorschotten zal door Euroclaim het overeengekomen honorarium van 20% (plus BTW) in mindering worden gebracht."
2.4 De zaak van klager werd behandeld door twee medewerkers op het kantoor van verweerder, eerst mr. Y, die als advocaat optrad, en later (vanaf 1 september 2003) door mevrouw mr. X, die geen advocaat was maar letselschadejurist.
2.5 Bij brief van 24 oktober 1997 heeft de verzekeraar van de aansprakelijke persoon aansprakelijkheid voor de door klager geleden schade erkend. De verzekeraar heeft enkele malen een voorschot op de schadevergoeding uitgekeerd. Deze voorschotten werden betaald op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder. Van deze voorschotten werd door de Stichting Beheer Derdengelden van het kantoor van verweerder 20% plus BTW betaald aan Euroclaim, en een bedrag werd ingehouden voor de medische adviseur en juridische bijstand. Het restant werd betaald op de rekening van klager. Klager heeft een machtiging afgegeven aan Stichting Beheer Derdengelden van het kantoor van beheerder om genoemde verdeling uit te voeren.
2.6 Bij brief van 18 april 2008 verzocht mr. X, letselschadejurist op het kantoor van verweerder, aan schadeberekenaar VIAS om een berekening te maken van de schade die klager heeft geleden als gevolg van de medische fout. In die brief schreef mr. X. onder meer:
"Ik stel voor dat wij hierna een bespreking plannen, waarbij tevens [verweerder] aanwezig zal zijn, om zodoende de uitgangspunten te bepalen waarmee de berekening dient te worden gemaakt.”
2.7 Bij brief van 5 augustus 2008 liet mevrouw mr. X namens klager aan de verzekeraar weten dat klager akkoord ging met de afwikkeling van zijn zaak tegen betaling van een slotbetaling van € 125.000 en daarnaast een vergoeding van de buitengerechtelijke kosten die door klager waren gemaakt. In haar brief van 29 juli 2008 heeft mr. X aan klager uiteengezet wat het arrangement voor hem inhield:
"De wederpartij is bereid een slotbetaling te verrichten van € 125.000,00 ter afwikkeling van uw schade. Tevens is zij bereid een bedrag van € 17.867,00 te betalen aan buitengerechtelijke kosten. Indien u hiermede akkoord kunt gaan betekent dit voor u het volgende:
U zult ontvangen: € 125.000 (-/- 20% x 19% BTW = € 29.750) = € 95.250,00.
Tevens zult u nog een bedrag ontvangen van € 10.000,00 aan met u verrekende buitengerechtelijke kosten. U heeft destijds € 15.000,00 betaald, doch de wederpartij is niet bereid deze kosten in zijn geheel te vergoeden.
Uiteindelijk zult u ter afwikkeling van uw schade derhalve een bedrag ontvangen van € 105.250,00.".
2.8 Bij brief van 12 augustus 2008 heeft mr. X de vaststellingsovereenkomst die was opgesteld door de verzekeraar aan klager toegezonden en hem uitgelegd dat ondertekening van de overeenkomst inhield dat daarmee het geschil werd beëindigd en op een later moment geen aanspraak meer gemaakt kon worden op een hogere vergoeding. Als bijlage bij de brief werd opnieuw een machtiging bijgevoegd, waarmee het door de verzekeraar op de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerder uitbetaalde bedrag zou worden verdeeld onder klager, Euroclaim en het kantoor van verweerder.
Aan klager is totaal een bedrag van € 221.550,75 uitgekeerd. Dit is exclusief de door Euroclaim bedongen beloning van 20%, ten bedrage van € 70.759,95, en door de verzekeraar betaalde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 73.876,00.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) hij klager niet heeft voorgelicht over alternatieven voor een ‘no cure no pay’- afspraak;
b) hij klager niet heeft voorgelicht over de pro's en contra's van ‘no cure no pay’ en daarbij klager niet heeft voorgehouden dat in dit soort kwesties een aansprakelijke partij ook de gemaakte buitengerechtelijke kosten integraal zal voldoen;
c) hij niet de gemaakte betalingsafspraken schriftelijk heeft vastgelegd; en hij klager niet heeft gewezen op de mogelijkheid eventueel in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtshulp;
d) hij geen, althans onvoldoende, inzicht heeft verschaft in de financiële kant van het dossier (meer specifiek: kosten van rechtsbijstand die gedeclareerd zijn bij de verzekeraar, tegen welk uurtarief en zo ja, op grond van welke afspraak en terzake van welke kosten cliënt een voorschot heeft voldaan en op grond waarvan);
e) hij ten onrechte, althans zonder een tussen de cliënt en de advocaat geldende afspraak, bij de verzekeraar buitengerechtelijke kosten heeft gedeclareerd en daarvoor ook een vergoeding heeft ontvangen;
f) hij ten onrechte geen schadeberekening heeft laten maken door een onafhankelijk rekencentrum, als gevolg waarvan klager onvoldoende inzicht heeft gekregen in de door hem geleden en nog te lijden schade;
g) hij ten onrechte heeft ingestemd met een finaal kwijtingsbeding in de vaststellingsovereenkomst, althans geen enkele moeite heeft gedaan dit beding in het concept te laten verwijderen, waarmee in strijd met de belangen van klager is gehandeld;
h) hij ten onrechte bij klager kosten in rekening heeft gebracht die voor rekening behoorden te komen van Euroclaim.
4 BEOORDELING
4.1 Het meeste verstrekkende verweer van verweerder is dat hij niet als advocaat van klager is opgetreden. De raad zal dit verweer als eerste behandelen omdat het bestaan van een advocaat-cliënt relatie vereist is voor het slagen van alle klachten. De klachten behelzen immers allemaal het verwijt dat verweerder de (zorg)plichten die hij als advocaat jegens klager als zijn cliënt had, niet (behoorlijk) is nagekomen. Verweerder stelt ter onderbouwing van de stelling dat hij in deze zaak niet als advocaat van klager is opgetreden dat in deze zaak de behandeling van de zaak aanvankelijk werd gedaan door zijn kantoorgenoot mr. Y, advocaat, en later door mevrouw mr. X, jurist onder de gedragsrechtelijke verantwoordelijkheid van mr. Z, advocaat op het kantoor van verweerder. Zijn enige betrokkenheid bij de zaak is geweest, zo stelt verweerder, het in ontvangst nemen van de doorverwijzing van Euroclaim, en het vervolgens doorsturen van de zaak aan zijn kantoorgenoot mr. Y.
4.2 De raad stelt voorop dat niet van enig rechtstreeks contact – schriftelijk, mondeling of anderszins – tussen verweerder en klager is gebleken. Blijkens het dossier is het eerste gesprek met klager gevoerd door mr. Y, die dat gesprek bij brief van 18 juni 1997 schriftelijk aan klager heeft bevestigd. Uit die brief, voor zover die in het geding is gebracht, kan slechts worden afgeleid dat tussen klager en mr. Y een advocaat-cliënt-relatie tot stand is gekomen. Van enige rol van verweerder in de zaak blijkt niet uit die brief.
4.3 Namens klager is ter onderbouwing van zijn stelling dat verweerder wel als zijn advocaat optrad, in de stukken naar voren gebracht dat verweerder in het kader van de overname van de zaak door mr. X in een telefoongesprek met (de echtgenote van) klager zou hebben gezegd dat hij in de zaak mee zou blijven kijken. Verweerder heeft ontkend dit te hebben gezegd. Ter zitting is vast te komen te staan dat verweerder dit inderdaad niet heeft gezegd: uit verklaringen van klager en zijn echtgenote ter zitting is gebleken dat verweerder weliswaar met (de echtgenote van) klager heeft gebeld, maar dat verweerder in dat telefoongesprek niets heeft gezegd over zijn eigen betrokkenheid bij de zaak. Klager heeft ter zitting verklaard dat de uitlating dat verweerder mee zou kijken in de zaak is gedaan door mr. X, en niet door verweerder zelf. Op grond van die uitlating van mr. X kan in de gegeven omstandigheden echter niet worden aangenomen – ook niet in samenhang met het eerder genoemde telefoongesprek tussen verweerder en de echtgenote van klager en de in 2.2 genoemde brief van Euroclaim aan klager, waarin Euroclaim laat weten de zaak aan verweerder te hebben voorgelegd – dat een advocaat-cliënt-relatie tussen klager en verweerder tot stand is gekomen.
4.4 Klager stelt voorts dat bewijs voor het bestaan van de advocaat-cliënt-relatie tussen klager en verweerder kan worden gevonden in de brief van mr. X van 18 april 2008, waarin door mr. X werd voorgesteld dat verweerder een bespreking in deze zaak zou bijwonen. Verweerder stelt hier tegenover dat dat vaker gebeurde in vergelijkbare zaken en dat daarbij zijn expertise in meer algemene zin werd ingeroepen. De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder inderdaad bij het gesprek aanwezig is geweest, zoals werd aangekondigd in genoemde brief, noch dat verweerder in dat gesprek, zo dat al heeft plaatsgevonden, optrad als advocaat van klager.
4.5 De raad is derhalve van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder als advocaat van klager is opgetreden. Klager is derhalve niet ontvankelijk in zijn klacht.
4.6 Nu klager niet ontvankelijk is in zijn klacht, komt de raad niet toe aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klacht.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, H.C.M.J. Karskens, A.G. van Marwijk Kooy, G.J.W. Pulles, leden, bijgestaan door mr. M.E. Coenraads als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 20 maart 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 20 maart 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:
- klager
- verweerder
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:
Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.
Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof
076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl
Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl