Rechtspraak
Uitspraakdatum
13-05-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4429
Zaaknummer
12-241
Inhoudsindicatie
Klacht: verweerder heeft klagers vordering tot schadevergoeding voor de in bewaring doorgebrachte periode ten onrechte bij de bestuursrechter ingediend in plaats van bij de civiele rechter. Raad: verweerder heeft met recht kunnen menen dat ter verkrijging van schadevergoeding de gang naar de bestuursrechter het meest voor de hand lag. Dat die gang op dat moment geen soulaas meer zou kunnen bieden – omdat jaren eerder al bij opheffing van de bewaring omtrent een eventuele aanspraak op schadevergoeding had moeten worden beslist – kon verweerder eind 2010 toen hij bij de IND het verzoek indiende nog niet weten. Geen grond om aan te nemen dat de civiele rechter anders zou hebben beslist en aan klager wel een schadevergoeding zou hebben kunnen toekennen. Klacht ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van 13 mei 2013
in de zaak 12-241
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 3 december 2012, door de raad ontvangen op 5 december 2012, heeft mr. [A], lid van de raad van toezicht van de Orde van Advocaten in het toenmalig arrondissement [B], de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 maart 2013 in aanwezigheid van zowel klager als verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van
- voornoemde brief van mr. [A] met bijlagen;
- de ter zitting door klager overgelegde brief van 7 februari 2013 van zijn huidige advocaat.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Op 21 november 2005 is klager in vreemdelingenbewaring gesteld. Die bewaring is op 14 april 2006 opgeheven omdat zicht op uitzetting ontbrak. Bij beslissing van 19 februari 2009 is aan klager een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, welke later bij beslissing van 10 mei 2011 is omgezet naar onbepaalde tijd.
2.3 In 2010 heeft klager zich tot verweerder gewend met het oog op het verkrijgen van schadevergoeding voor de periode die hij in vreemdelingenbewaring had doorgebracht. Verweerder heeft daartoe de bestuursrechtelijke procedure doorlopen. Na afwijzing van het verzoek en bezwaar tegen die afwijzing heeft hij, nadat het bezwaar ongegrond was verklaard, op 9 augustus 2011 beroep bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Den Haag ingesteld.
2.4 Bij beslissing van de rechtbank Den Haag van 31 juli 2012 is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 12 oktober 2011. Die heeft overwogen dat uit de geschiedenis van totstandkoming van artikel 106 Vreemdelingenwet 2000 blijkt dat de wetgever heeft bedoeld een bijzondere en exclusieve regeling voor toekenning van schadevergoeding na opheffing van de vreemdelingenbewaring te geven. Die regeling is voorzien in artikel 106 in samenhang met artikel 94 eerste lid van de Vreemdelingenwet waar is bepaald dat het beroep tegen de bewaring tevens strekt tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Indien de rechter de opheffing van de bewaring beveelt – of de bewaring reeds vóór de behandeling van een beroep daartegen is opgeheven - kán de rechter aan de vreemdeling schadevergoeding toekennen. Voor toekenning van schadevergoeding langs de weg van een zuiver schadebesluit is naast voormelde regeling volgens de AbRS geen plaats.
2.5 Bij brief d.d. 6 augustus 2012 met bijlagen heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, blijkens zijn toelichting ter zitting, zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klagers vordering tot schadevergoeding voor de in bewaring doorgebrachte periode ten onrechte bij de bestuursrechter heeft ingediend in plaats van bij de civiele rechter.
4 VERWEER
4.1 Toen de bewaring van klager in 2006 werd opgeheven trad hij nog niet op als advocaat van klager.
4.2 Verweerder heeft de mogelijkheid van een rechtsgang naar de civiele rechter bij aanvang van de dienstverlening wel met klager besproken, maar vanwege het risico van een proceskostenveroordeling is daar toen van afgezien.
4.3 Toen hij op 9 augustus 2011 beroep bij de rechtbank instelde tegen de beslissing op bezwaar was voormelde uitspraak van de AbRS nog niet gepubliceerd. Door de IND was eerder niet aangevoerd dat sprake was van een exclusieve rechtsgang bij c.q. tegelijk met de beslissing opheffing bewaring.
5 BEOORDELING
5.1 De raad is van oordeel dat verweerder bij de behandeling van de zaak van klager niet tekort is geschoten. Hij heeft met recht kunnen menen dat ter verkrijging van schadevergoeding de gang naar de bestuursrechter het meest voor de hand lag. Dat die gang op dat moment geen soulaas meer zou kunnen bieden – omdat jaren eerder al bij opheffing van de bewaring omtrent een eventuele aanspraak op schadevergoeding had moeten worden beslist – kon verweerder eind 2010 toen hij bij de IND het verzoek indiende nog niet weten.
5.2 Voor zover de raad kan overzien bestaat er geen grond om aan te nemen dat de civiele rechter anders zou hebben beslist en aan klager wel een schadevergoeding zou hebben kunnen toekennen. Voor zover klager met overlegging van de brief van zijn huidige advocaat van 7 februari 2013 heeft willen betogen dat zulks wel mogelijk zou zijn moet de raad aan dat betoog voorbij gaan. De raad leest in die brief niet dat volgens deze advocaat een procedure bij de civiele rechter kans zou maken.
5.3 Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht kwam nog naar voren dat klager denkt dat hij niet verder kon of kan bij de bestuursrechter omdat hij inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft. Dat ziet klager niet goed. In geval van een besluit van een overheidsorgaan op grond van bestuursrechtelijke regelgeving is de bestuursrechter de bevoegde rechter. Klagers nationaliteit speelt daarbij geen rol.
BESLISSING
De raad van discipline:
De klacht van klager tegen verweerder is ongegrond.
Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, J.H. Brouwer, M.L.C.M. van Kalmthout en R.P.F. van der Mark, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 mei 2013.
griffier voorzitter