Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2013:23

Zaaknummer

53/12

Inhoudsindicatie

Uitlatingen van een advocaat over een andere advocaat, die door deze als kwetsend worden ervaren, leveren geen grond op voor het kantoor van die advocaat om te klagen. Het is aan de advocaat over wie de litigieuze uitlatingen zijn gedaan om zich daarover te beklagen. De in het onderhavige geval gebruikte woorden zijn niet onnodig grievend , temeer gelet op de verslechterde relatie tussen betrokken adocaten. Klacht van het kantoor niet-ontvankelijk, klacht van advocaat ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van 13 september 2013

in de zaak 53/12

naar aanleiding van de klacht van:

 

1.    [    ] Advocaten

2.    mr. [    ]

klagers

gemachtigde: mr. [    ]

 

tegen:

mr. [    ]

verweerder

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 20 maart 2012 met kenmerk 010/011 K095 door de raad ontvangen op 21 maart 2012, heeft de deken van de orde van advocaten in het voormalige arrondissement Groningen de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 juni 2013 in aanwezigheid van mr. J., gemachtigde van klager, en verweerder. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    een brief van mr. J. met bijlagen d.d. 24 mei 2013.

1.4    Zaken die op 31 december 2012 aanhangig waren bij de raden van discipline in de ressorten Arnhem en Leeuwarden zijn op grond van de inwerkingtreding op 1 januari 2013 van de Wet Herziening Gerechtelijke Kaart voor de verdere behandeling overgedragen aan de raad van discipline in het ressort Arnhem   Leeuwarden. Deze zaak wordt daarom verder beslist door de raad van discipline in het ressort Arnhem   Leeuwarden.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klager sub 2 is op 1 december 2007 bij T. Advocaten in dienst getreden als advocaat-stagiaire. Medio april 2010 is hij ziek geworden en per 1 juni 2010 heeft hij het kantoor verlaten en is in dienst getreden bij klager sub 1.

2.3    Op 25 januari 2010 heeft klager sub 2 een toevoeging aangevraagd ten behoeve van M. Vanwege het niet tijdig reageren op het verzoek om informatie is de aanvraag door de Raad voor Rechtsbijstand buiten behandeling gesteld. Verweerder heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder is in dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Vervolgens is door verweerder tegen de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand beroep ingesteld bij de Rechtbank Leeuwarden. In de beroepsprocedure heeft verweerder de rechtbank L. onder meer een brief geschreven d.d. 12 juli 2011.

 

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder in bovengenoemde brief aan de rechtbank L. zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klager sub 2 , waar hij schrijft:

“Later tracht de heer D. zijn hachje te redden door te stellen dat hij aan betrokkene heeft toegezegd hem zonder toevoeging rechtsbijstand te verlenen….

Er is hier duidelijk sprake van een opzet tussen D. en M. Omdat M. niet reageert en mr. D. onder zijn verantwoordelijkheid tracht uit te komen, heb ik de bezwaarschriftprocedure bij de Raad voor Rechtsbijstand en de beroepsprocedure doorgezet, met het argument dat aan de buiten behandeling stelling een voorafgaande termijnstelling is vereist met het u bekende resultaat.”.

Klager sub 2 voelt zich gekwetst en gegriefd evenals klager sub 1. Klagers wijzen er nog op dat zij voorafgaand aan het versturen van deze brief door verweerder hierover niet zijn geïnformeerd; ook niet over de wijze waarop verweerder heeft gemeend zijn standpunt te moeten verwoorden. Het past een advocaat niet om op deze wijze een voormalig collega af te schilderen bij de rechtbank.

 

4    VERWEER

4.1    De kwestie heeft betrekking op het niet tijdig verstrekken van informatie aan de Raad voor Rechtsbijstand in het kader van een toevoegingsaanvrage. Bij brief van 11 maart 2010 heeft de Raad voor Rechtsbijstand om nadere informatie gevraagd, die vóór 8 april 2010 diende te worden verstrekt. Klager sub 2 heeft echter eerst op 15 april 2010 gereageerd, wat ertoe heeft geleid dat de toevoegingsaanvrage is afgewezen. De bezwaartermijn werd genoteerd op 31 mei 2010. Verweerder heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing. Op diezelfde datum is een brief naar M. gestuurd met het verzoek een afspraak te maken. M. noch klager sub 2 hebben gereageerd. Op 27 juli 2010 heeft verweerder klager sub 2 gerappelleerd en op 4 augustus 2010 een voicemailbericht ingesproken op de telefoon van M. Het bezwaarschrift tegen de afwijzing van de toevoeging is ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartegen beroep aangetekend, waarna de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand is vernietigd. In de beroepsprocedure heeft verweerder de litigieuze brief geschreven.

4.2    Verweerder heeft in zijn verweer geen nadere toelichting op de gewraakte passage gegeven.

 

5    BEOORDELING

Ten aanzien van klager sub 1:

5.1    De raad overweegt dat de gewraakte zinsneden betrekking hebben op het handelen van klager sub 2 en niet op het handelen van klager sub 1. Uit de klachtomschrijving blijkt dat klager sub 1 zich gegriefd voelt in zijn hoedanigheid van  werkgever/kantoorgenoot van klager sub 2. De raad is van oordeel dat klager sub 1 geen belang heeft in dezen. De litigieuze tekst heeft enkel betrekking op de handelwijze van klager sub 2, die zijn eigen belangen kan behartigen. Er is hier geen taak voor het kantoor. Klager sub 1 is derhalve niet-ontvankelijk in de klacht.

Ten aanzien van klager sub 2:

5.2    De vraag die ter beoordeling voorligt is of de in litigieuze zinsneden in de brief van verweerder aan de rechtbank L. d.d. 12 juli 2011 onnodig grievend en kwetsend is.

5.3    De raad is van oordeel dat de woorden “zijn hachje te redden”  niet diffamerend zijn. Het is de conclusie van verweerder naar aanleiding van het handelen van klager sub 2. Het feit dat verweerder schrijft dat er sprake is van een opzet tussen klager sub 2 en zijn cliënt M. is evenmin onnodig grievend. Het is de beleving van verweerder met betrekking tot het handelen van klager sub 2. Hierbij dient bedacht te worden dat de verhouding tussen klager sub 2 en verweerder door zaken die zich in het verleden hadden afgespeeld inmiddels slecht was. De door verweerder in dat verband gebezigde bewoordingen moeten in het licht van de slechte onderlinge verhouding worden bezien, waarbij betrokkenen over en weer scherpe woorden gebruiken. Dat in aanmerking nemende kan niet gesproken worden van onnodig grievende bewoordingen.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

is van oordeel dat klager sub 1 niet-ontvankelijk is in zijn klacht en dat de klacht van klager sub 2 tegen verweerder ongegrond is.

 

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, F. Klemann,

G.E.J. Kornet, N.H.M. Poort, leden, bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 september 2013.

 

griffier                                                       voorzitter                           

 

Deze beslissing is in afschrift op 17 september 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

-    klagers

-    verweerder

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    klagers

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl