Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-09-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2013:42
Zaaknummer
13-97
Inhoudsindicatie
het ter zitting doen van uitspraken over de inhoud van gevoerde schikkingsonderhandelingen is tuchtrechtelijk laakbaar. Klacht gegrond
Uitspraak
Beslissing van 2 september 2013
in de zaak 13-97
naar aanleiding van de klacht van:
H.
klager
tegen:
mr. K.
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 4 april 2013 met kenmerk K 12/118, door de raad ontvangen op 9 april 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 17 juni 2013 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
- de brief van 4 april 2013 zoals genoemd onder 1.1. en de aan deze brief gehechte bijlagen, genummerd 1 tot en met 11.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager trad op als advocaat van een werkgever in het kader van een procedure tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst waarbij verweerder optrad als advocaat van de werknemer.
2.3 Aan het ontbindingsverzoek was primair een dringende reden ten grondslag gelegd en subsidiair gewijzigde omstandigheden. Namens werknemer was een tegenverzoek tot ontbinding wegens gewijzigde omstandigheden ingediend.
2.4 Op 5 april 2012 vond de mondelinge behandeling van het verzoek bij de kantonrechter plaats en kregen partijen de gelegenheid te bezien of een minnelijke regeling kon worden bereikt. Dit vond op de gang plaats. Een minnelijke regeling kwam niet tot stand, waarna de zitting werd hervat.
2.5 Bij brief van 25 april 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder omdat deze -ter zitting teruggekomen -mededelingen over gevoerde onderhandelingen zou hebben gedaan.
2.6 Bij brief van 21 juni 2012 stelde verweerder ter zitting te hebben gesteld: ”voor een vergoeding van minder dan C=1 doen wij het niet”. Verweerder stelde daarmee niet over de schreef te zijn gegaan en de stelling van klager dat verweerder daarmee inzicht zou hebben gegeven in hetgeen werkgever bereid was te betalen waardoor de dringende reden van tafel was, klachtwaardig te vinden.
2.7 Op 18 oktober 2012 stuurde de griffier van de rechtbank Utrecht een brief met daarin de uitgewerkte aantekeningen die naar aanleiding van de zitting waren gemaakt. In deze aantekeningen is de volgende tekst opgenomen:
“Verzoeker: we zijn er niet uitgekomen.
Rechter: nog van gedachten wisselen?
Verweerder: C=1 is er uitgekomen. Ik vind het geen neutrale zaak.
Rechter: niet kenbaar maken van onderhandelingen?
Verzoeker: nee, dat wil ik niet.”
2.8. Bij brief van 13 november 2012 bood verweerder zijn excuses aan omdat hij uit de brief van de griffier had opgemaakt dat verweerder zonder de toestemming van klager had gesproken over hetgeen op de gang was besproken.
2.9. Bij brief van 14 november 2012 diende klager een klacht in jegens verweerder omdat deze tegen beter weten is blijven ontkennen dat hij klachtwaardig had gehandeld, totdat het tegendeel was bewezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerder na het schikkingsoverleg tijdens de mondelinge behandeling zonder toestemming van klager verslag heeft gedaan van dat overleg, in het bijzonder over het aanbod van de werkgever om de zaak tegen betaling van een vergoeding af te doen.
b) verweerder tijdens het onderzoek door de deken bleef volharden in zijn standpunt dat hij geen verslag zou hebben gedaan en alleen de visie van de werknemer kenbaar zou hebben gemaakt, terwijl uit de aantekeningen van de griffier anders bleek.
4 VERWEER
4.1 Verweerder biedt zijn excuses aan: op basis van zijn geheugen meende hij te kunnen stellen dat hij geen verslag had gedaan van onderhandelingen maar uit de aantekeningen van de griffier bleek dat dit anders was.
4.2 Het handelen van verweerder vloeit voort uit de context van de zaak en de wijze waarop de zitting was verlopen. De cliënte van klager had hoog ingezet en kreeg door een door de kantonrechter gegeven indicatie voor de schikkings-onderhandelingen, te weten dat er van een verwijtbaarheid aan de zijde van de werkgever sprake was. Omdat klager in schikkingsonderhandeling een onvoldoende aanbod deed, heeft verweerder gesteld dat zijn cliënt voor een vergoeding van C=1 niet wilde schikken.
5 BEOORDELING
5.1. Bij de beoordeling van de klacht stelt de raad voorop hetgeen is bepaald in gedragsregel 13: deze schrijft voor dat omtrent de inhoud van tussen partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen niets mag worden medegedeeld zonder toestemming van de advocaat van de wederpartij. Daarbij spelen omstandigheden van het geval geen rol.
Ad klachtonderdeel a)
5.2. Duidelijk is dat verweerder in de voorliggende situatie geen overleg met klager heeft gepleegd over het doen van mededelingen aan de rechter over de gevoerde schikkingsonderhandelingen. De door verweerder gedane mededelingen vonden plaats voordat klager daar zelfs bezwaar tegen kon maken terwijl de raad van oordeel is dat verweerder conform de voor advocaten geldende gedragsregels met de advocaat van de wederpartij had kunnen en dus moeten overleggen.
Dit betekent dat klachtonderdeel (a) gegrond is.
Ad klachtonderdeel b)
5.1 Verweerder heeft in ieder geval tot het moment dat verweerder de aantekeningen van de griffier ter zitting ontving, ontkend klachtwaardig te hebben gehandeld. Zelfs ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verweerder er blijk van gegeven van oordeel te zijn dat hij niet klachtwaardig heeft gehandeld, maar gegeven de omstandigheden de in zijn ogen beperkte informatie betreffende gevoerde schikkingsonderhandelingen kon geven.
5.2 De raad is van oordeel dat verweerder hiermee heeft gehandeld in strijd met de tussen advocaten geldende gedragsregel dat zij dienen te streven naar een verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Verweerder heeft dit vertrouwen geschonden door te blijven ontkennen dat hij klachtwaardig heeft gehandeld, terwijl het hem duidelijk was dat hij de in gedragsregel 13 neergelegde norm had geschonden.
6 MAATREGEL
6.1 Omdat verweerder ter gelegenheid van de mondelinge behandeling er blijk van heeft gegeven de klachtwaardigheid van zijn gedraging niet te zwaar te nemen, vindt de raad dat een waarschuwing als maatregel op zijn plaats is.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in al zijn onderdelen gegrond
- legt de maatregel van een waarschuwing op.
Aldus gewezen door mr M.M. Lorist, voorzitter, mrs. H. Dulack, P.J.F.M. de Kerf, P.P. Verdoorn en A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden, bijgestaan door mr. P.H. Burger als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 2 september 2013 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerder
en per gewone post aan:
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost Nederland.
- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.