Rechtspraak
Uitspraakdatum
12-02-2013
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4005
Zaaknummer
13-014dH
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klager heeft kritiek op de door verweerster aan zijn volwassen dochter verleende rechtsbijstand. Geen rechtstreeks belang. Kennelijk niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van 12 februari 2013
in de zaak 13-014dH
naar aanleiding van de klacht van:
De heer
klager,
tegen:
Mevrouw mr.
advocaat te
verweerster
De voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) heeft kennisgenomen van de beschikking van de voorzitter van het Hof van Discipline van 17 januari 2013, ter griffie van de raad ontvangen op 18 januari 2013. Bij deze beschikking is de raad op grond van artikel 46a, derde lid, van de Advocatenwet aangewezen bovenstaande klacht te behandelen, nu verweerster plaatsvervangend lid is van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag. Ook heeft de voorzitter kennis genomen van de brief, met het bijgevoegde klachtdossier, van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) aan het Hof van Discipline van 5 december 2012.
1 FEITEN
1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
1.2 Verweerster heeft de belangen van mevrouw X behartigd in een echtscheidingsprocedure en bij de daarmee samenhangende ontbinding van een managementovereenkomst tussen mevrouw X enerzijds en Y BV anderzijds. Mevrouw X (geboren 1964) is de dochter van klager.
1.3 Na ontvangst van een brief van klager aan verweerster van 17 februari 2012, heeft verweerster hem op 8 maart 2012 onder meer geschreven: “[Mevrouw X] is een volwassen zelfstandig handelende vrouw, zodat ik niet begrijp waarom u zich met uw brief van 17 februari 2012 meent te moeten mengen in deze zaak.
Met uw brief van 16 februari 2012 aan de directie van [Y BV] kunt u [mevrouw X] schade berokkenen. (…) .
Ik verzoek u, maar voor zover nodig, sommeer ik u geen brieven, en al helemaal geen brieven die te maken hebben met de juridische positie van [mevrouw X], te sturen aan [Y BV] of andere bij deze zaak betrokkenen.
Indien u aan mijn verzoek c.q. mijn sommatie geen gehoor geeft, heb ik opdracht u in rechte te betrekken.”
1.4 Bij brief, met bijlagen, van 16 augustus 2012 aan de deken heeft klager zich beklaagd over verweerster.
1.5 Op 6 september 2012 heeft mevrouw X per mail aan verweerster laten weten: “…dat de afspraken die gemaakt zijn met mijn ex man weloverwogen tot stand gekomen zijn. Ik wil dan ook niet dat mijn vader zich bemoeit met zaken die hem niet aangaan en waar ik mij niet in kan vinden.”.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij
a) haar cliënte, mevrouw X, zelf zonder enige medische indicatie of medisch onderzoek voor 75% arbeidsongeschikt heeft verklaard en deze verklaring onderdeel heeft laten zijn van een notariële akte, “waardoor de maatschappelijke status van en de toekomstmogelijkheden op een nieuwe maatschappelijke start voor mijn dochter volledig zijn geruïneerd”;
b) een op onrechtmatige wijze tot stand gekomen transactie ondersteunt;
c) geen gebruik maakt van een mogelijkheid om de financiële positie van mevrouw X te verbeteren;
d) haar brief van 8 maart 2012 klagers vrijheid van meningsuiting heeft beperkt onder dreiging hem in rechte te betrekken.
3 BEOORDELING
3.1 De klachtonderdelen a tot en met c lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het in de Advocatenwet opgenomen recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline slechts toe aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. De voorzitter stelt vast dat klager de in deze onderdelen vervatte klachten niet heeft ingediend namens zijn dochter. Zij lijkt zelfs, blijkens haar voornoemde mail van 6 september 2012 aan verweerster, bezwaar te hebben tegen de inmenging door haar vader in deze zaak. Klager heeft gesteld: “Zowel als vader en als Nederlands staatsburger heb ik het recht om klachten over onrechtmatigheden in een zaak van mijn dochter en in de samenleving naar voren te brengen.”
Gesteld noch gebleken is dus, dat klager door de bedoelde gedragingen zelf rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. De voorzitter zal daarom klager in deze klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.
3.2 Bij de beoordeling van klachtonderdeel d) stelt de voorzitter voorop, dat het de primaire taak is van een advocaat om de belangen van zijn cliënt te behartigen en dat de advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om dat te doen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Het tuchtrecht dient er niet toe om deze vrijheid van de advocaat te beknotten. Deze vrijheid brengt echter niet mee dat de advocaat de belangen van de wederpartij van zijn cliënt op ontoelaatbare wijze mag schaden.
3.3 Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster bedoelde tuchtrechtelijke grens niet overschreden. De hierboven onder 1.3 aangehaalde tekst van de brief van 8 maart 2012 van verweerster aan klager is op zichzelf niet onoorbaar. Hetgeen klager heeft betoogd maakt dit niet anders. Verweerster heeft aangevoerd dat mevrouw X tevreden was met de door verweerster verleende bijstand en dat mevrouw X wilde dat haar vader zich niet met haar zaken bemoeide. Dit betoog vindt steun in de onder 1.5 aangehaalde woorden van mevrouw X. Klager heeft dit niet tegengesproken; hij heeft slechts betoogd dat hij kritiek had op die bijstand en dat zijn dochter zijn kritiek wellicht in de toekomst nog zou gaan onderschrijven. Met de bedoelde brief van 8 maart 2012 aan klager heeft verweerster derhalve, kennelijk op verzoek van haar cliënte, op begrijpelijke en toelaatbare wijze de belangen van haar cliënt behartigd. Dit alles leidt tot het oordeel dat klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond is.
3.4 Gezien het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klachtonderdelen, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, als kennelijk niet-ontvankelijk respectievelijk kennelijk ongegrond moeten worden afgewezen.
BESLISSING
De voorzitter verklaart :
- klager in klachtonderdelen a), b) en c) kennelijk niet-ontvankelijk; en
- klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier, op 12 februari 2013.
griffier voorzitter
Deze beslissing is in afschrift op 2013 per gewone en per aangetekende post verzonden aan:
- klager
en per gewone post aan:
- verweerster
- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam
Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.