Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-02-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:YA4264

Zaaknummer

12-169

Inhoudsindicatie

klacht tegen eigen advocaat over kwaliteit dienstverlening gegrond. Advocaat stond klaagster bij in letselschadezaak tegen tandarts die een medische fout had gemaakt. Verweerster raadde klaagster aan schikkingsvoorstel te accepteren zonder hierover deugdelijke uitleg aan klaagster te verschaffen. Voorts verzuimde verweerster aanspraak te maken op een smartengeldvergoeding. Enkele waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 4 februari 2013

in de zaak 12-169

naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw [naam]

[adres]

klaagster

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 18 september 2012, door de raad ontvangen op 21 september 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het voormalig arrondissement Almelo de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 5 november 2012 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de brief d.d. 18 september 2012 van de deken en van de op de zich daarbij bevindende inventarislijst genoemde stukken genummerd van 1 tot en met 23.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerster heeft klaagster in de periode 22 september 2009 tot in januari 2012 bijgestaan in een letselschadezaak tegen de tandarts van klaagster.

2.3 Bij aanvang van de rechtsbijstand had klaagster zelf reeds een klacht tegen haar tandarts ingediend bij de NMT.

2.4 De NMT heeft in eerste instantie een bemiddelaar benoemd (een tandarts) die getracht heeft het geschil tussen klaagster en de tandarts tot een oplossing te brengen.

2.5 Bij e-mail van 22 december 2010 heeft de door de NMT aangestelde bemiddelend tandarts meegedeeld dat de bemiddeling mislukt was.

2.6 Verweerster heeft vervolgens namens klaagster de klacht schriftelijk aangevuld en doorgeleid naar de Centrale Klachtencommissie van de NMT.

2.7 Op 17 juni 2011 heeft de Centrale Klachtencommissie van de NMT de klacht van klaagster tegen de tandarts gegrond geoordeeld voor zover deze betrekking heeft op het plaatsen van de brug. De NMT kan geen tuchtmaatregelen opleggen en ook geen schadevergoeding toekennen.

2.8 Verweerster is vervolgens in  contact getreden met de tandarts en met zijn AVB verzekeraar, Aegon.

2.9 Bij brief d.d. 19 september 2011 heeft Aegon verweerster laten weten dat zij bereid zijn een bedrag van € 950,00 aan klaagster te betalen en dat klaagster voor de overige kosten de tandarts aan zou kunnen spreken.

2.10 Verweerster heeft vervolgens contact opgenomen met de tandarts met het verzoek om met haar in overleg te treden over een minnelijke regeling.

2.11 Op 24 november 2011 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van de tandarts telefonisch contact met verweerster opgenomen en haar meegedeeld dat de tandarts bereid was om naast het bedrag dat Aegon zou betalen (€ 950,00) een aanvullend bedrag van € 460,00 te betalen zodat de totale schadevergoeding € 1.410,00 zou bedragen.

2.12 Bij brief d.d. 23 december 2011 heeft verweerster klaagster op de hoogte gebracht van dit voortstel. Daarbij gaf zij aan: “Reeds op voorhand geef ik u hierbij te kennen dat ik mijns inziens het uiterste namens u heb bereikt in deze. Mocht u hier niet mee akkoord kunnen gaan, dan stel ik voor dat u het onderhavige dossier voor een second opinion voorlegt aan een andere advocaat.”

2.13 Bij brief van 16 januari 2012 heeft klaagster verweerster laten weten dat zij inderdaad een second opinion had aangevraagd en dat mr. X, haar bij wijze van second opinion had geadviseerd een medisch adviseur in te (laten) schakelen die zou kunnen beoordelen of de klachten die zij toen nog had toe te rekenen waren aan de medische fout. Zij heeft een kopie van de second opinion bij haar brief gevoegd. Daarnaast heeft zij in die brief aangegeven dat zij niet tevreden was met de manier waarop de communicatie tussen verweerster en haar is verlopen en heeft zij verweerster verzocht nog eens schriftelijk uit te leggen waarom het voorstel van de tandarts het maximaal haalbare was.

2.14 Op 31 januari 2012 heeft klaagster een schriftelijke reactie ontvangen van het kantoor van verweerster op haar brief van 16 januari 2012. In deze brief is onder meer het volgende vermeld: “[het kantoor van verweerster] betreurt uw ontevredenheid en uw gevoel dat mr. [verweerster] meer op de hand zou zijn geweest van de tandarts, maar herkent zich niet in dit beeld………Gelet op de beschikking van het NMT d.d. 17 juni 2011 meent mr.[verweerster] oprecht dat zij bij het uiteindelijk onderhandelingsresultaat het ‘onderste uit de kan’ voor u heeft gehaald. De door mr. [x] verrichte second opinion vormt voor [kantoor verweerster] geen aanleiding verdere activiteiten in uw schadekwestie te ontplooien. Enerzijds omdat de kosten voor het verrichten van nader medisch onderzoek, naar verwachting, niet zullen opwegen tegen een te behalen resultaat en anderzijds omdat mede uit uw brief van 16 januari jl. blijkt dat er inmiddels onvoldoende vertrouwen bestaat tussen u en mr. [verweerster] om de belangenbehartiging naar behoren te kunnen voortzetten. De voor de advocaten geldende gedragsregels bepalen dat de advocaat zich alsdan dient terug te trekken……”

2.15 Bij brief met bijlagen van 3 april 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) zij onvoldoende zorg heeft betracht bij de behandeling van klaagsters zaak door onder meer na te laten een onafhankelijk tandheelkundig onderzoek te entameren teneinde de gevolgen van de medische fout vast te (laten) stellen, door na te laten aanspraak te maken op een smartengeldvergoeding en doordat zij onvoldoende uitleg heeft gegeven over het schikkingsvoorstel van de verzekeraar van de tandarts;

b) zij klaagster te gemakkelijk aan de kant heeft geschoven door te stellen dat er een vertrouwensbreuk tussen hen was ontstaan terwijl klaagster alleen maar uitleg vroeg.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft in haar schriftelijk verweer chronologisch aangegeven welke stappen zij telkens genomen heeft in het dossier en zij heeft kopieën van de belangrijkste correspondentie uit het dossier bijgevoegd.

4.2 Verweerster stelt zich op het standpunt dat zij het dossier van klaagster naar beste eer en geweten heeft behandeld, dat zij een groot aantal besprekingen met klaagster heeft gevoerd en dat zij klaagster altijd naar behoren op de hoogte heeft gehouden van de door haar verrichte werkzaamheden.

4.3 Ten aanzien van het beëindigen van de opdracht stelt zij zich op het standpunt dat haar werkgever van mening was dat er op grond van de brief van klaagster van 16 januari 2012 sprake was van een vertrouwensbreuk zodat zij zich conform de Gedragsregels diende terug te trekken uit de zaak.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 De advocaat dient zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil dient hij belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen.

5.2 Vast staat dat namens de wederpartij van klaagster in december 2011 het aanbod is gedaan om de zaak af te wikkelen tegen betaling van € 1.410,00. Verweerster heeft klaagster geadviseerd om dat aanbod te accepteren en heeft daarbij geschreven: “Reeds op voorhand geef ik u de kennen dat ik mijn inziens het uiterste namens u heb bereikt in deze. Mocht u hier niet mee akkoord kunnen gaan dan stel ik voor dat u het onderhavige dossier voor een second opinion voorlegt aan een andere advocaat.”

5.3 Klaagster had al had laten weten dat zij geen genoegen zou nemen met het aanbod dat namens de tandarts was gedaan. Bovendien heeft zij in haar brief van 16 januari 2012 aan verweerster nog eens expliciet gevraagd om op papier uit te leggen waarom het voorstel van de tandarts het maximaal haalbare resultaat was en heeft zij gevraagd of het mogelijk en zinvol was om een medisch adviseur in te schakelen.

5.4 Gelet op deze omstandigheden is de raad van oordeel dat het op de weg van verweerster had gelegen om klaagster schriftelijk uit te leggen waarop haar advies om het aanbod te accepteren was gebaseerd, om klaagster antwoord te geven op haar vraag over het inschakelen van een medisch adviseur en om klaagster te informeren over de verschillende mogelijkheden wanneer zij het aanbod niet zou aanvaarden. Voorts had verweerster klaagster moeten informeren omtrent de mogelijkheden om een gerechtelijke procedure tegen de tandarts te starten waarbij zij had moeten ingaan op de daaraan verbonden kosten, de kans op succes en de daaraan verbonden risico’s. Op die wijze had zij klaagster in staat moeten stellen om een afweging te maken op basis van alle beschikbare informatie en vervolgens een beslissing te nemen over de vervolgstappen.

5.5 De raad constateert dat verweerster hiermee in gebreke is gebleven en is van oordeel dat verweerster hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.6 Klaagster verwijt verweerster eveneens dat zij in het geheel geen aandacht heeft besteed aan een smartengeldvergoeding. De raad acht ook dit verwijt gegrond. Nu de centrale klachtencommissie de klacht van klaagster tegen de tandarts (gedeeltelijk) gegrond heeft verklaard is de vraag naar een smartengeldvergoeding gerechtvaardigd. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat dit aspect wel aan de orde is geweest maar dat Aegon niet bereid bleek een smartengeldvergoeding te betalen. De raad is van oordeel dat rechtsbijstand in letselschadezaken in ieder geval meebrengt dat schriftelijk aanspraak gemaakt wordt op een smartengeldvergoeding. Niet gebleken is dat verweerster dit heeft gedaan.

5.7 Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel a) gegrond.

 Ad klachtonderdeel b)

5.8 Ten aanzien van klachtonderdeel b) overweegt de raad dat het de advocaat, in beginsel, vrij staat de opdracht te beëindigen. Wanneer de advocaat daartoe besluit dient hij dat op zorgvuldige wijze te doen en dient hij ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt.

5.9 Bij het beoordelen van de vraag of de wijze waarop verweerster aan klaagster te kennen heeft gegeven dat zij de opdracht wenste te beëindigen voldoende zorgvuldig is geweest dient tevens gekeken te worden naar  het feit dat verweerster haar werkzaamheden verrichtte op basis van een toevoeging.

5.10 Op grond van art. 24 lid 4 Wet op de rechtsbijstand is de advocaat verplicht om rechtsbijstand te verlenen zolang de toevoeging nog niet is gewijzigd of ingetrokken. Op grond van art. 33 lid 2 Wet op de rechtsbijstand kan de toegevoegde rechtsbijstandverlener zich pas na beëindiging of intrekking van de toevoeging aan de zaak onttrekken. Wanneer sprake is van een vertrouwensbreuk tussen advocaat en cliënt kan de advocaat de Raad voor Rechtsbijstand op grond van art. 33 lid 1 sub 2 Wet op de rechtsbijstand verzoeken om de toevoeging te beëindigen.

5.11 De raad is van oordeel dat verweerster wel erg snel de conclusie heeft getrokken dat er een vertrouwensbreuk was ontstaan. Zoals bij klachtonderdeel a) al is overwogen had het voor de hand gelegen om klaagster naar aanleiding van haar brief van 16 januari 2012 een antwoord te geven op de vragen die zij daarin stelde. In plaats daarvan heeft verweerster zich bij monde van haar werkgever op het standpunt gesteld dat zij haar werkzaamheden zou neerleggen.

5.12  Niet is echter gebleken dat klaagster nadeel heeft ondervonden van de wijze waarop de dienstverlening is beëindigd. Hoewel verweerster op grond van de hierboven genoemde bepalingen uit de Wet op de rechtsbijstand verplicht was de dienstverlening voort te zetten tot het moment dat de toevoeging was beëindigd of gemuteerd is evenmin gebleken dat klaagster nadeel heeft ondervonden van het feit dat dat niet is gebeurd. Hoewel de raad handelwijze van verweerster minder gelukkig acht, is de raad van oordeel dat de wijze waarop verweerster de opdracht heeft beëindigd niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klachtonderdeel b) is derhalve ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Nu verweerster nog niet eerder met de tuchtrechter in aanraking is geweest acht de raad de maatregel van een enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart klachtonderdeel a) gegrond en klachtonderdeel b) ongegrond. Legt aan verweerster de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A. Gerritsen-Bosselaar, F.A.M. Knüppe, H.J. Robers en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 februari 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 4 februari 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerster

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement  Oost-Nederland /Overijssel    

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.