Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-02-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4024

Zaaknummer

12-198A

Inhoudsindicatie

 Klacht cliënt. Ondanks toezegging geen cassatieberoep ingesteld. Cliënt niet op de hoogte gehouden van zijn werkzaamheden. Onbereikbaar voor cliënt.

Inhoudsindicatie

Klacht in alle onderdelen gegrond. Maatregel van berisping.

Uitspraak

Beslissing van 6 februari 2013

in de zaak 12-198A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 26 juni 2012 met kenmerk GJK/PK; 1112-357, door de raad ontvangen op 26 juni 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 november 2012 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 bedoelde brief aan de raad;

- de stukken genummerd 1 tot en met 10 genoemd in de bij  voornoemde brief gevoegde inventarislijst;

- kopie van de door klager gemaakte geluidsopname van een  bespreking tussen klager en verweerder op 30 december 2010.

1.4 Verweerder heeft tegen het gebruik van de genoemde geluidsopname in de procedure bezwaar gemaakt op de grond dat de opname zonder zijn instemming en medeweten is gemaakt. Ter zitting heeft de raad dit bezwaar reeds verworpen. Nu verweerder de stellingen van klager over wat op 30 december 2010 tussen hen is besproken heeft betwist tot aan de zitting en er voor klager geen andere mogelijkheid is om die stellingen kracht bij te zetten, dient het belang van de waarheidsvinding te prevaleren boven het belang van verweerder om niet geconfronteerd te worden met opnames die zijn cliënten zonder zijn instemming hebben gemaakt van gesprekken met hem.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, de genoemde geluidsopname en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klager vanaf maart 2010 bijgestaan in drie procedures ingevolge de Wet BOPZ. De procedures betroffen de behandeling van een verzoek tot voorlopige machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ingevolge de Wet BOPZ, een verzoek tot schadevergoeding ingevolge artikel 35 Wet BOPZ en een verzoek tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging ingevolge de Wet BOPZ.

2.3 Verweerder heeft voorts in oktober 2010 het openbaar ministerie schriftelijk verzocht om afschrift van het proces-verbaal van bevindingen betreffende het binnentreden door de politie in de woning van klager. In dezelfde brief heeft verweerder navraag gedaan bij het openbaar ministerie of de strafzaak van klager geseponeerd was.

2.4 Op 11 november 2010 heeft de rechtbank een voorwaardelijke machtiging tot gedwongen opname van klager afgegeven naar aanleiding van het laatste onder 2.2 genoemde verzoek. 

2.5 Tijdens een bespreking bij verweerder op kantoor op 30 december 2010 heeft verweerder klager toegezegd tijdig cassatie in te (laten) stellen tegen deze voorwaardelijke machtiging. Voorts heeft verweerder toegezegd contact op te nemen met het openbaar ministerie naar aanleiding van het uitblijven van een reactie op zijn (in 2.3) genoemde brief van oktober 2010. Verweerder heeft tijdens deze bespreking klager medegedeeld dat hij de bij het openbaar ministerie opgevraagde stukken van belang vond met het oog op een eventuele aanspraak van klager op schadevergoeding voor het achterhalen van de verblijfplaats van de poes van klager en de door de politie geforceerde voordeur van klager. Wat betreft de geforceerde voordeur is de mogelijkheid van het vragen van een schadevergoeding ter sprake gekomen. Afgesproken is dat klager voor een begroting van de schade zou zorgen. Tot slot heeft verweerder toegezegd de tijdens de bespreking door partijen gemaakte afspraken schriftelijk aan klager te bevestigen.

2.6 Verweerder heeft geen cassatie namens klager ingesteld, dan wel laten instellen, en de gemaakte afspraken tijdens de bespreking op 30 december 2010 niet schriftelijk bevestigd. Verweerder heeft na dit gesprek evenmin nog anderszins werkzaamheden in het dossier verricht of contact met verweerder opgenomen.

2.7 Bij e-mail van 17 januari 2011 heeft klager verweerder een offerte van een bouwbedrijf toegezonden voor het vervangen van de voordeur en de deurpost van de woning van klager. Bij e-mail van 15 maart 2011 heeft klager verweerder verzocht hem te berichten omtrent de stand van zaken met betrekking tot de opgevraagde informatie bij het openbaar ministerie, zijn huisdier en de schade aan zijn voordeur en deurpost. Voorts heeft klager gedurende het jaar 2011 een aantal maal telefonisch contact opgenomen met het kantoor van verweerder. Verweerder is door zijn secretaresse ervan op de hoogte gesteld dat klager telefonisch contact met hem probeerde te zoeken. Tot slot heeft klager verweerder bij e-mail van 14 december 2011 bericht: “(…) U heeft echter inmiddels bijna een jaar niets meer van u laten horen, ondanks uw gedane beloftes en ondanks al mijn berichtgevingen. Indien u binnen twee weken nog steeds geen berichtgeving aanvoert ben ik genoodzaakt alles kenbaar te maken aan de Order van Advocaten en verdere stappen te ondernemen. (…)”

2.8 Verweerder heeft al deze berichten van klager onbeantwoord gelaten.

2.9 Bij e-mail van 2 januari 2012 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, welke op 5 januari 2012 is doorgezonden naar de deken van de Amsterdamse Orde van Advocaten, heeft klager zich beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij de met klager gemaakte afspraken niet is nagekomen, te weten de afspraken tot het instellen van cassatieberoep tegen de afgegeven voorwaardelijke machtiging op grond van de Wet BOPZ, tot (het onderzoeken van de mogelijkheid van) het verhalen van schade aan de voordeur en deurpost van klager en tot het uitzoeken van de kwestie van het ontvreemde huisdier van klager;

b) hij gebrekkig heeft gecommuniceerd met klager, doordat hij klager niet op de hoogte heeft gehouden van de ontwikkelingen in zijn zaak en hij telefonisch niet bereikbaar was voor klager.

4 BEOORDELING

De raad zal de klachtonderdelen tezamen beoordelen en overweegt als volgt.

4.1 Verweerder heeft klager toegezegd cassatieberoep in te (doen) stellen tegen de op 11 november 2010 door de rechter afgegeven voorwaardelijke machtiging voor de duur van vier maanden op grond van de Wet BOPZ, doch heeft dit niet gedaan en heeft de cassatietermijn ongebruikt laten verstrijken. Tevens heeft verweerder klager toegezegd navraag te doen bij het openbaar ministerie naar het (reeds eerder door hem opgevraagde) proces-verbaal van politie betreffende de aanhouding van klager en naar het vervolg van de strafzaak (sepot of niet). Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij ook deze toezegging niet is nagekomen. Verweerder heeft verder de indruk gewekt dat hij nog zou terugkomen op de kwestie van het vermiste huisdier en de beschadigde deur, maar heeft dat ook niet gedaan.

4.2 Hij heeft bovendien niet meer gereageerd op de verschillende verzoeken van klager, gedaan per e-mail en telefonisch, om contact met hem op te nemen en hem te informeren.

4.3 Een cliënt moet ervan uit kunnen gaan dat zijn advocaat gemaakte afspraken nakomt. Van een advocaat mag verder verwacht worden dat hij zijn cliënt op de hoogte houdt van zijn werkzaamheden ten behoeve van die cliënt. Verweerder is in beide opzichten ernstig tekortgeschoten. Het ongebruikt laten verstrijken van een cassatietermijn terwijl was afgesproken dat cassatie zou worden ingesteld, levert in het bijzonder een ernstig tuchtrechtelijk vergrijp op. Het moge zo zijn dat, naar verweerder klager in het gesprek van 30 december 2010 ook heeft uitgelegd, een cassatieberoep in dit specifieke geval weinig kansrijk zou zijn geweest en dat klager bij een cassatieberoep mogelijk ook geen praktisch belang had gezien de beperkte duur van de afgegeven voorwaardelijke machtiging, dit neemt de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid niet weg. Feit blijft immers dat verweerder uiteindelijk op 30 december 2010 wel tegen klager heeft gezegd dat hij ervoor zou gaan zorgen dat cassatie zou worden ingesteld. Verweerder heeft ter verontschuldiging aangevoerd dat hij meende dat de zaak na dit gesprek geheel was afgerond. Dit is – indien juist – zorgelijk en neemt de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid ook niet weg. Verweerder had een gespreksnotitie kunnen maken en had mogelijke geheugenproblemen kunnen voorkomen door – conform de in het gesprek gedane toezegging – de gemaakte afspraken kort na het gesprek schriftelijk te bevestigen. De raad rekent het verweerder ook ernstig aan dat hij niet heeft gereageerd op de verschillende verzoeken om contact van klager die verweerder in de loop van 2011 hebben bereikt. Daaruit had verweerder kunnen en moeten afleiden dat klager de zaak in ieder geval niet als afgerond beschouwde.

4.4  Klachtonderdelen a en b zijn gegrond.

5 MAATREGEL

 Bij de aan verweerder op te leggen maatregel neemt de raad voorts het volgende in aanmerking. Verweerder heeft het door klager in hem gestelde vertrouwen ernstig geschonden. Hij heeft er voorts ter zitting weinig blijk van gegeven inzicht te hebben in het onjuiste van zijn handelen, noch heeft hij hiervoor zijn excuses aan klager aangeboden. Hiertegenover staat dat aan verweerder niet eerder een tuchtmaatregel is opgelegd. De raad acht, dit alles in aanmerking genomen, de maatregel van berisping passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart de klachtonderdelen a en b gegrond;

 legt aan verweerder de maatregel op van berisping.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. M.A. Le Belle, J.H.P. Smeets, A.M. Vogelzang en M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. E.F.E. Hoekstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2013.

griffier voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 6 februari 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl