Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-10-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:203

Zaaknummer

R.4212/13.119

Inhoudsindicatie

Dekenklacht over de wijze waarop verweerder in correspondentie reageert op een verzoek van de deken om informatie respectievelijk een brief van een stafmedewerkster van de deken alsmede betreffende het feit dat verweerder een klacht tegen de deken heeft ingediend naar aanleiding van diens verzoek om informatie.

Inhoudsindicatie

In de brief van verweerder heeft klager het verwijt kunnen lezen dat de Orde een beleid voert dat gericht is op het aannemen van uitsluitend personen van een bepaalde huidskleur. Dit verwijt van een discriminerend personeelsbeleid is ongegrond en ongepast en betaamt een advocaat niet. Verweerder heeft onweersproken gelaten dat hij het klacht- en tuchtrecht misbruikt door een klacht tegen klager als deken in te dienen naar aanleiding van een verzoek om informatie. Niet is gebleken dat verweerder enig te respecteren belang had bij het indienen van die klacht. De bewoordingen waarvan verweerder zich jegens een medewerkster van het bureau van de Orde heeft bediend zijn ongepast en in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Klacht in alle onderdelen gegrond. Berisping.

Uitspraak

 

1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 3 juni 2013 heeft klager ambtshalve een klacht ingediend tegen verweerder

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 augustus 2013 in aanwezigheid van mr. S., klager. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de stukken die op grond van het bepaalde in artikel 49 lid 2 van de Advocatenwet ten kantore van de griffier ter inzage hebben gelegen.

 

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Bij brief van 24 mei 2013 heeft klager verweerder benaderd in verband met een geschil tussen een cliënt van verweerder, de heer A, en verweerder terzake waarvan de heer A om een bemiddelingsgesprek had gevraagd. Kort gezegd ging het er om dat verweerder de heer A had bericht dat deze een bedrag van € 12.500,-- verschuldigd zou zijn, terwijl de heer A geen enkele factuur van verweerder had ontvangen, en waarbij de heer A stelde nooit enig schriftelijk stuk van verweerder te hebben ontvangen, die desalniettemin betaling van het openstaande bedrag vorderde. In zijn brief van 24 mei 2013 deelde klager mee dat verweerder niet op eerdere brieven van 25 april en 7 mei 2013 had gereageerd en hij de heer A daarom zou berichten dat bemiddeling niet mogelijk was. Klager deelde voorts mee dat verweerders handelwijze in de betrokken zaak door hem ambtshalve aan een onderzoek werd onderworpen op grond van artikel 46f lid 1 Advocatenwet en dat hij de beschikking had gekregen over enkele geluidsopnames van gesprekken die verweerder met de heer A had gevoerd, waaruit bleek dat verweerder de heer A onder zware druk had gezet om de openstaande rekening te betalen. Klager verzocht verweerder om een reactie van verweerder op bepaalde door klager genoemde omstandigheden.

2.3 Bij brief van 27 mei 2013 heeft verweerder op de voormelde brief van klager gereageerd. Verweerder deelde onder meer het volgende mee:

“Ik zou ook graag dat u aan mij de uitgewerkte opnames ter beschikking stelt. Voorts zou ik willen vragen wie bij de Haagse orde de vertaling in het Urdu doet, daar ik met de heer [A, RvD] ook in het Urdu communiceer?

De laatste keer dat ik bij u op het bureau was viel mij namelijk het gebrek aan etno-diversiteit en het melanine-deficit op bij de Haagse Orde. Het zou mij verheugen als u iemand in de gelederen heeft ingehuurd voor het nobele werk bij de Orde die behoort tot de Nieuw-Nederlanders. Wellicht kan dit de eerste schuchtere stap zijn om uiteindelijk de etnische silo waarin uw Orde zich thans in heeft ingegraven, in gruzelementen te slaan.”

(…)

Ik wilde tevens gebruik maken van de gelegenheid om een klacht tegen u in te dienen wegens het gebruiken van heimelijk gemaakte en mogelijk gemanipuleerde geluidsopnames.”

2.4 Bij brief van 25 april 2013 heeft de stafjurist van het bureau van klager aan verweerder verzocht aan te geven op welke wijze hij in het vervolg certificaten wenste te ontvangen van door hem gevolgde cursussen om reden dat die telkens in het ongerede raakten wanneer deze hem door het bureau van de Haagse Orde werden toegezonden.

2.5 Op de brief van de stafjurist heeft verweerder gereageerd bij brief van 21 mei 2013. Daarin deelde verweerder haar het volgende mee:

“Geachte consóror,

Uw mail van 25 april 2013 ontving ik in goede orde, naar aanleiding waarvan ik u als volgt bericht.

Ik zou het appreciëren als u mij niet aanspreekt met potjeslatijn-titulatuur. Sinds wanneer is de Orde een Nonnenklooster?

“Hamlet:

Get thee to a nunnery, why wouldst thou be a breeder of sinners?”

Als u blijft persisteren in het gebruiken van potjeslatijn dan wil ik graag aangesproken worden als “pater familias”. Dus voortaan “Geachte pater familias” in plaats van “Geachte confrère”.”

 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm van artikel 46 Advocatenwet.

3.2 Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder:

a. dat verweerder zich op een onbehoorlijke wijze heeft uitgelaten over de organisatie van het bureau van de Haagse Orde door de Haagse Orde een beleid te verwijten dat er op gericht is uitsluitend personen van een bepaalde huidskleur aan te nemen;

b. dat hij het klacht- en tuchtrecht misbruikt door een klacht tegen klager als deken in te dienen op het moment dat klager hem verzoekt een toelichting te geven op informatie die hij, klager, heeft verkregen van een voormalige cliënt van verweerder;

c. dat hij zich onacceptabel heeft uitgelaten in de brief van 21 mei 2013 aan de stafjurist.

 

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna waar nodig zal ingaan.

 

5 BEOORDELING

5.1 Uitgangspunt bij de beoordeling is de in artikel 46 Advocatenwet neergelegde regel dat de advocaat aan de tuchtrechtspraak is onderworpen terzake van, onder meer, enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

5.2 Blijkens de toelichting heeft dit klachtonderdeel betrekking op de bij de feiten onder nummer 2.3 weergegeven passage uit verweerders brief van 27 mei 2013.

5.3 Klager heeft in de brief van verweerder kunnen lezen dat verweerder de Haagse Orde een beleid verwijt dat erop is gericht uitsluitend personen van een bepaalde huidskleur aan te nemen, anders gezegd: een discriminerend personeelsbeleid te voeren. Dit verwijt is ongegrond en ongepast. De raad is van oordeel dat verweerder zich dusdoende heeft uitgelaten op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt.

5.4 Klachtonderdeel a is gegrond.  

Ten aanzien van klachtonderdeel b

5.5. Nu verweerder niet op de klacht heeft gereageerd en ook niet ter zitting is verschenen heeft hij ook onweersproken gelaten dat hij het klacht- en tuchtrecht misbruikt door een klacht tegen klager als deken in te dienen op het moment dat klager hem verzoekt een toelichting te geven op informatie die klager heeft verkregen van een voormalige cliënt van verweerder. Niet valt in te zien hoe klager, nadat hij de beschikking had gekregen over geluidsopnames, waaruit volgens hem bleek dat verweerder de cliënt onder druk had gezet, anders had kunnen handelen dan door verweerder om een reactie te vragen. Het had dan ook op de weg van verweerder gelegen om daar gewoon op te reageren en de verdenking weg te nemen. Nu hij dat heeft nagelaten, terwijl ook overigens niet is gebleken dat verweerder enig te respecteren belang had bij het indienen van de voormelde klacht tegen klager, acht de raad dit onderdeel gegrond.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

5.6 Blijkens de toelichting heeft dit klachtonderdeel betrekking op de bij de feiten onder nummer 2.5 geciteerde brief van verweerder van 21 mei 2013.

5.7 De geciteerde bewoordingen, waarvan verweerder zich jegens een medewerkster (stafjurist) van het bureau van de Haagse Orde heeft bediend, acht de raad ongepast en in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij op een normale vraag van een medewerkster van de Orde op een normale manier reageert in plaats van op de quasi geestige maar in wezen denigrerende wijze waarop hij dat hier heeft gedaan.

5.8 Ook klachtonderdeel c is gegrond.

 

6 MAATREGEL

 Gelet op de aard en de ernst van de begane overtredingen acht de raad de hierna te melden maatregel passend en geboden.

 

7 BESLISSING

De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;

- legt als maatregel op een berisping.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, voorzitter, mrs. P.O.M. van Boven-de Groot, T. Hordijk, H.E. Meerman en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. P. Rijpstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 oktober 2013.

 

griffier voorzitter                     

 

Deze beslissing is in afschrift op 9 oktober 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl