Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

25-11-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2013:149

Zaaknummer

ZWB 104 - 2013

Inhoudsindicatie

Te laat komen bij zitting in casu niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het niet voeren van verweer tegen een gevorderde boete is omissie.

Inhoudsindicatie

Klacht gedeeltelijk gegrond. Enkele waarschuwing.

Inhoudsindicatie

 

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

 

Beslissing van 25 november 2013

in de zaak ZWB 104 - 2013

naar aanleiding van de klacht van:

 

A.

       

klaagsters

 

tegen:

 

B.

 

                                        verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brief aan de raad van 29 maart 2013 met kenmerk K11-12-015, door de raad ontvangen op 2 april 2013, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 september 2013 in aanwezigheid van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de brief van de deken van 29 maart 2013 met bijlagen.

 

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1     Klaagsters hadden in 2008 met de beheerder van een woning te S. een overeenkomst gesloten betreffende de bewoning van die woning. De woning was eigendom van Rijkswaterstaat; deze heeft in 2011 een sloopvergunning voor de woning verkregen. Op grond van de gesloten overeenkomst, getiteld “bruikleenovereenkomst”, heeft de beheerder de overeenkomst met klaagsters opgezegd. Klaagsters hebben zich beroepen op huurbescherming. Vervolgens heeft de beheerder klaagsters in kort geding gedagvaard tot ontruiming. Verweerder is in dat kort geding voor klaagsters opgetreden.

2.2     Op 9 november 2011 heeft de mondelinge behandeling van het kort geding plaatsgevonden. Verweerder heeft klaagsters kort voordien laten weten vertraagd te zijn, wat als gevolg heeft gehad dat het kort geding later is begonnen en er geen ruimte meer is geweest voor voorafgaand overleg tussen verweerder en klaagsters.

2.3     Verweerder heeft tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding namens klaagsters verweer gevoerd tegen de vorderingen van de beheerder van de woning. Dit verweer is door verweerder niet in een pleitnota op schrift gezet.

2.4     De voorzieningenrechter heeft bij vonnis in kort geding van 22 november 2011 de gevorderde ontruiming toegewezen en klaagsters veroordeeld in de kosten van het geding.

2.5     Verweerder heeft voorts een zaak tegen UWV voor klaagster sub 1 in behandeling genomen. In een e-mail van 22 augustus 2011 bevestigt verweerder aan klaagsters de juridische belangen van klaagsters in die zaak te behartigen. Voorts heeft verweerder op 10 november 2011 aan klaagsters bericht dat hij het UWV nogmaals een rappèl zou sturen, aangezien voor zover hij kon nagaan, door het UWV nog niet op zijn eerdere brieven was gereageerd. Op 10 januari 2012 heeft de nieuwe advocaat van klaagsters aan verweerder onder meer het dossier met betrekking tot de kwestie van het UWV opgevraagd, waarop verweerder de nieuwe advocaat van klaagsters bij brief van 13 januari 2012 heeft bericht dat het dossier een vermeende terugvordering betrof en dat  het UWV had meegedeeld dat de beschikkingen inmiddels formele rechtskracht bezaten, zodat daartegen geen rechtsmiddelen meer konden worden aangewend. Het dossier was bovendien door verweerder al gearchiveerd.

2.6     Klaagsters hebben zich vervolgens bij brief van 17 april 2012 tot de deken gewend.

 

3          klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

          1) verweerder de belangen van klaagsters bij een kort geding niet goed heeft behartigd (hij kwam te laat waardoor onvoldoende vooroverleg mogelijk was en voerde onvoldoende inhoudelijk verweer tegen de vorderingen);

          2) verweerder in 2009 ondanks een opdracht om de belangen van klaagster sub 1 te behartigen, niets heeft gedaan, niet dan wel ontwijkend reageerde op vragen van klaagsters en uiteindelijk in het geheel geen dossier bleek te hebben aangemaakt.

 

4          VERWEER

4.1     Verweerder erkent klaagsters te hebben bijgestaan om verweer te voeren in een procedure strekkende tot ontruiming van hun woning te S. Verweerder erkent eveneens dat hij te laat op de rechtbank aanwezig was. Vanwege een zitting eerder die ochtend, die was uitgelopen, was verweerder niet op tijd op de rechtbank. Verweerder heeft zowel klaagsters als de rechtbank daarvan op de hoogte gesteld. Direct vóór de zitting heeft, als gevolg van de vertraging van verweerder, inderdaad geen overleg meer kunnen plaatsvinden, maar verweerder stelt dat in de periode daaraan voorafgaand diverse malen uitvoerig telefonisch overleg plaatsgevonden heeft, zodat klaagsters volledig op de hoogte waren van wat er tijdens de zitting zou kunnen gebeuren.

4.2     Verweerder heeft tijdens de zitting verweer gevoerd namens klaagsters. Er hoefden volgens verweerder geen aanvullende stukken in het geding te worden gebracht. Verweerder stelt dat het verweer is gevoerd conform hetgeen met klaagsters was besproken en dat het verweer steekhoudend was. Een opmerking van de rechter dat het verweer summier zou zijn geweest, zoals door klaagsters gesteld, wordt door verweerder niet in het vonnis teruggevonden. Verweerder is van mening dat hij alle informatie die bruikbaar was in de zaak ook daadwerkelijk heeft gebruikt. Verweerder kon weinig verweer voeren tegen het spoedeisend belang en weet niet meer wat hij over de gevorderde boete heeft gezegd.

4.3     Verweerder stelt eveneens dat hij klaagsters van tevoren heeft uitgelegd dat eerder gewezen jurisprudentie door de rechtbank niet altijd wordt gevolgd. Verweerder heeft klaagsters op de risico’s van een procedure, waaronder begrepen de risico’s van een proceskostenveroordeling, gewezen.

4.4     Voor wat betreft de kwestie van het UWV stelt verweerder dat hij, alvorens een dossier aan te maken, het UWV verzocht heeft om openheid van zaken te geven. Verweerder kreeg van het UWV bericht dat besluiten aan klaagsters waren toegezonden en dat daartegen door klaagsters binnen de daarvoor gestelde termijn geen rechtsmiddel was aangewend. De besluiten bezaten derhalve formele rechtskracht, zodat daartegen niets meer kon worden gedaan. Verweerder stelt dit aan klaagsters te hebben uitgelegd en te hebben medegedeeld dat hij niet zomaar een procedure zou starten. Verweerder betwist nadrukkelijk dat hij klaagsters aan het lijntje heeft gehouden.

 

5          BEOORDELING

5.1     Ad klachtonderdeel 1:

          Weliswaar was verweerder te laat ter zitting aanwezig, maar nu dit – al dan niet mede - veroorzaakt was door het uitlopen van een andere zitting en voorts door hem onbestreden is aangevoerd dat in de periode voorafgaand aan de zitting ruimschoots overleg met klaagsters had plaatsgevonden, is de vertraagde komst niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

          Uit het enkele feit dat de voorzieningenrechter blijkens het vonnis in kort geding van oordeel was dat het verweer van klaagsters nader onderbouwd had moeten worden, kan niet worden afgeleid dat verweerder de belangen van klaagsters niet goed heeft behartigd. Onduidelijk is of hij voor die nadere onderbouwing onvoldoende gegevens van klaagsters verkregen had of dat hij deze wel had maar niet heeft aangevoerd.

          Uit het vonnis blijkt voorts dat geen verweer tegen de door de wederpartij gevorderde boete is gevoerd, waardoor deze is toegewezen. Dat is naar het oordeel van de raad wel een omissie van verweerder. De klacht is derhalve in zoverre gegrond. Voor het overige is dit klachtonderdeel ongegrond.

          De raad is van oordeel dat voor het gegrond verklaarde onderdeel een waarschuwing op zijn plaats is.

5.2     Ad klachtonderdeel 2:

          Gebleken is dat verweerder bij het UWV navraag heeft gedaan naar de besluiten waartegen klaagster sub 1 in verweer wilde komen, maar dat de bezwaartermijn reeds verstreken was, zodat verweerder geen mogelijkheden zag om ter zake nog iets voor klaagster te ondernemen. Niet is komen vast te staan dat sprake was van een verdergaande opdracht.  Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

                     

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart klachtonderdeel 1 voor zover het betreft het niet voeren van verweer tegen de gevorderde boete gegrond en legt ter zake de maatregel van waarschuwing op  en verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door W.E.A. Gimbrère-Straetmans, voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken, M.B.Ph. Geeraedts, L.J.G. de Haas, A. Groenewoud, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 25 november 2013.         

 

 

griffier                                                                         voorzitter                                  

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 november 2013

 

per aangetekende brief verzonden aan:                   

-        klaagsters

-        verweerder

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

 

                  Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door :

-        verweerder

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

 

en voor zover de klacht ongegrond is verklaard tevens door:

-        klaagsters

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant

 

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

 

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

 

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.      Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.      Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.      Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl.

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl