Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

24-06-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRARN:2013:33

Zaaknummer

13-29

Inhoudsindicatie

Kern van de klacht: verweerder heeft klagers willen dwingen tot betaling van door hem gemaakte kosten ter verdediging tegen een eerdere klacht van klager tegen verweerder. Oordeel: De wettelijke regeling van het advocatentuchtrecht impliceert dat in beginsel elk handelen en nalaten van de advocaat voor tuchtrechtelijke toetsing in aanmerking kan komen, indien tenminste de klager bij een zodanige toetsing belang heeft. Met dit stelsel valt niet te verenigen dat de beklaagde advocaat tracht de kosten die voor hem of haar gemoeid zijn met de behandeling van een klacht wegens onrechtmatige daad te verhalen op de klager. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden zou dat anders kunnen zijn, bijvoorbeeld indien het indienen van de klacht als zodanig als onrechtmatig bestempeld moet worden. Daarvan is in dit geval in het geheel geen sprake. Gegrond, enkele waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van 24 juni 2013

in de zaak 13-29

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

en

klager

tezamen

klagers

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 28 januari 2013 met kenmerk RvT 1112-9472/LB/sd, door de raad ontvangen op 29 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 mei 2013 in aanwezigheid van zowel klagers als verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken met bijlagen

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder is op 21 juli 2011 benaderd door de klaagster in verband met de afwikkeling van een nalatenschap. Haar broers, waaronder klager, hadden een verschil van mening over de verdeling. Verweerder heeft advies uitgebracht, waar klager het niet mee eens was.

2.3 Op 7 november 2011 heeft verweerder aan klaagster een e-mail gezonden waarin hij stelt dat de manier waarop klager communiceert beneden ieder peil is, dat klager een dominante dwingeland is, dat zij er beter aan zou doen de relatie met haar andere broer te herstellen, dat zijn verkondiging dat hij het zo goed met klaagster voor heeft huichelarij is en dat zij op deze manier de dupe is van de handelwijze van klager. Hij heeft zijn mail afgesloten met de woorden: ‘Voor de goede orde: deze email is persoonlijk voor u, en voor u alleen bedoeld. Niet voor [klager] dus. Als [klager] mij zou vragen wat ik van zijn handelwijze vind, dan zou ik hem het bovenstaande recht in zijn gezicht zeggen. Maar voor uw positie is het denk ik niet verstandig, om deze mail aan [klager] door te sturen.’

2.4 Klaagster heeft deze mail onder de aandacht van klager gebracht, die zich daarop onder meer over deze mail van verweerder heeft beklaagd. Die klacht is behandeld ter zitting van de raad in andere samenstelling op 1 oktober 2012. De raad heeft de klacht met betrekking tot de negatieve uitlatingen aan zijn adres bij beslissing van 19 november 2012 gegrond geoordeeld met oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing. Verweerder heeft tegen die beslissing hoger beroep ingesteld.

2.5 Na, maar nog op de dag van, de mondelinge behandeling van de klacht heeft verweerder aan klager als volgt geschreven:

‘Inmiddels kan de schade worden opgemaakt die u heeft veroorzaakt met uw klacht […] . Indien u uw zus wilt sparen – [    ] – dan bied ik u gelegenheid voor de kosten van uw daden op te komen; ik zou dan de rekening op uw naam kunnen zetten. Ik doe dat echter alleen indien u mij bevestigt dat u dit wilt en indien u op voorhand mijn declaratie voldoet. Deze bedraagt ex 5% kantoorkosten en ex btw € 1.456,00. All in is dat € 1.849,85. Omdat uw zus, nadrukkelijk tegen mijn expliciete advies in, een persoonlijke e-mail aan haar, […] toch aan u heeft doorgestuurd […] zonder dit met mij te overleggen en dus ook met schending van vertrouwelijkheid en schending van mijn expliciete wens op dit punt, is uw zus verantwoordelijk en aansprakelijk voor deze kosten. […] Civielrechtelijk betekent dit dat uw zus ten opzichte van mij onrechtmatig heeft gehandeld, en daar houd ik haar voor aansprakelijk. U kunt een en ander voor uw zus nog in goede banen leiden, op bovenstaande weergegeven wijze.’

2.6 Bij brief d.d. 12 oktober 2012 met bijlagen hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) klagers heeft willen dwingen tot betaling van door hem gemaakte kosten ter verdediging tegen een eerdere klacht van klager tegen verweerder;

b) een uitspraak van de raad van discipline op die eerdere klacht van klager niet heeft willen afwachten;

c) zijn positie van advocaat heeft misbruikt om klagers daarbij onder druk te zetten;

d) in de onjuistheid van zijn handelen is blijven volharden.

4 BEOORDELING

4.1 De verschillende onderdelen van de klacht lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling in onderlinge samenhang.

4.2 Iedere advocaat is ingevolge de Advocatenwet onderworpen aan de tuchtrechtspraak. Klachten worden ingediend bij de deken. Wanneer deze de klacht niet in der minne heeft kunnen oplossen dient hij de klacht ter verdere behandeling en beoordeling in bij de raad van discipline. De raad is niet bevoegd tot het uitspreken van een veroordeling van de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de in het gelijk gestelde partij.

4.3 Deze wettelijke regeling van het advocatentuchtrecht impliceert dat in beginsel elk handelen en nalaten van de advocaat voor tuchtrechtelijke toetsing in aanmerking kan komen, indien tenminste de klager bij een zodanige toetsing belang heeft. Het tuchtrecht heeft daarnaast tot doel om in het algemeen belang een goede beroepsuitoefening te waarborgen. Om die laatste reden kan ook de deken een klacht indienen.

4.4 Met dit stelsel valt in beginsel niet te verenigen dat de beklaagde advocaat tracht de kosten die voor hem of haar gemoeid zijn met de behandeling van een klacht wegens onrechtmatige daad te verhalen op de klager of, zoals hier, op een derde. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden zou dat anders kunnen zijn, bijvoorbeeld indien het indienen van de klacht als zodanig als onrechtmatig bestempeld moet worden. Daarvan is in dit geval in het geheel geen sprake. Verweerder gaat kennelijk van het uitgangspunt uit dat het verhaal van deze kosten ook mogelijk is indien het ter kennis brengen van de feiten die aan de klacht ten grondslag liggen in strijd is met de door verweerder aan de vrouw eenzijdig opgelegde vertrouwelijkheid. Ook dit uitgangspunt is in het algemeen niet juist indien die feiten, zoals in dit geval, betrekking hebben op tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. Dit uitgangspunt zou immers met zich brengen dat tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is toegestaan indien daarbij vertrouwelijkheid wordt betracht. De raad kan niet begrijpen dat verweerder het ontoelaatbare van zijn standpunt niet inziet.  

4.5 Dat klaagster de e-mail van verweerder aan haar van 7 november 2011 aan haar broer liet lezen stond haar vrij.  Dat verweerder in de e-mail stipuleerde dat deze voor haar persoonlijk was, en alleen voor haar bedoeld, en dus niet voor haar broer, en dat hij haar waarschuwde dat het hem voor haar positie niet verstandig leek om de mail aan haar broer door te sturen, behoefde klaagster er niet van te weerhouden dat toch te doen. Immers van een afgesproken vertrouwelijkheid was helemaal geen sprake. Voor zover verweerder meent dat een eenzijdig bedongen vertrouwelijkheid de vrouw tot vertrouwelijkheid verplichtte is dat standpunt onjuist.

Ook indien wel sprake zou zijn van een overeengekomen vertrouwelijkheid, dan zou dat de vrouw in het geheel niet beperkt hebben in de uitoefening van haar recht om de inhoud van de e-mail tuchtrechtelijk te laten. toetsen. Vanwege de inhoud van die brief mocht zij redelijkerwijs menen dat verweerder tuchtrechtelijk verwijt baar gehandeld heeft. Die mening werd bovendien bevestigd door de beslissing van de Raad van Discipline van 19 november 2012. De kosten die verweerder vanwege die procedure heeft gemaakt vloeien voort uit zijn handelen als advocaat dat bovendien tuchtrechtelijk verwijtbaar is geoordeeld. Verweerder dient die kosten volledig zelf te dragen. Door in zijn mail van 1 oktober 2012 – notabene op de dag dat de klacht ter zitting van de raad was behandeld - aan klager te dreigen zijn kosten van de behandeling van de desbetreffende klacht van klager op klaagster te verhalen en klager te bewegen de vergoeding van die kosten op zich te nemen heeft verweerder advocaatonwaardig gehandeld en de grenzen van hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt overschreden.

Het voorgaande geldt temeer daar verweerder wist dat klaagster zich in een kwetsbare positie bevond en hij kennelijk beoogde om klager via die boeg tot betaling te bewegen. Ondanks klaagsters kwetsbaarheid heeft verweerder een c.c. van zijn mail aan klager zelfs ook aan haar gezonden, en in een voor klaagster bedoelde alinea kenbaar gemaakt dat zij zelf met hem contact diende op te nemen om te bereiken dat hij zijn rekening zou matigen.

Verweerders handelwijze moet gezien worden als een vorm van chantage van zowel klager als klaagster, omdat hij zinspeelt op voor de ander nadelige gevolgen wanneer zij niet aan zijn vordering zouden voldoen, terwijl voor een dergelijke vordering elke juridische laat staan redelijke  grondslag ontbrak. Een dergelijke handelwijze is schadelijk voor het vertrouwen in de advocatuur.

4.6 Verweerder heeft weliswaar in een e-mail van 12 december 2012, na door de deken te zijn gebeld, zijn excuses aan klagers aangeboden, maar omdat verweerder er ter zitting blijk van heeft gegeven nog altijd niet in te zien dat het klaagster vrij stond zijn e-mail van 7 november 2011 aan tuchtrechtelijk toezicht te (laten) onderwerpen zal de raad die excuses verder buiten beschouwing moeten laten.

4.7 De klacht wordt dan ook in zijn geheel gegrond geoordeeld, onder oplegging van de hierna te noemen maatregel.

BESLISSING

De raad van discipline:

De klacht van klagers tegen verweerder is in zijn geheel gegrond. Aan verweerder wordt de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, J.H. Brouwer, M.L.C.M. van Kalmthout en E.J. Verster, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juni 2013.

griffier voorzitter