Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-09-2013

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2013:241

Zaaknummer

R. 4131/13.38

Inhoudsindicatie

Klager stelt onweersproken dat hij verweerder van de slechte financiële positie van hem en zijn familie op de hoogte heeft gebracht. Verweerder had daarom de mogelijkheden voor gefinancierde rechtshulp moeten bespreken. Klager stelt onweersproken dat dat niet is geschied. Het gehanteerde uurtarief acht de raad gelet op de enerzijds kenbare financieel zwakke positie van klager en anderzijds de omstandigheid dat niet gesteld of gebleken is dat verweerder als specialist kan worden aangemerkt, excessief. Door verweerder gedane uitlatingen in strijd met de zorg die hij als advocaat jegens zijn cliënt had behoren te betrachten. Niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Klacht gegrond. Met handelwijze niet alleen ten opzichte van klager tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld maar ook het vertrouwen in de advocatuur als beroepsgroep geschaad. Bovendien heeft verweerder niet willen meewerken aan het dekenonderzoek en is hij niet ter zitting verschenen. Schorsing voor de duur van vier weken.

Uitspraak

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de Raad van Discipline van 13 februari 2013 met kenmerk K017 2013 bm/sh, door de raad ontvangen op 14 februari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 april 2013 in aanwezigheid van klager en zijn vader. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft op 3 juni 2013 een tussenbeslissing gegeven. Verweerder is daarbij vanwege de ernst van de aan hem gemaakte verwijten alsmede het feit dat hij zich ten onrechte op het standpunt stelt dat geen kopie van zijn reactie aan klager mag worden gezonden, in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van die beslissing, (alsnog) inhoudelijk op de klacht van klager d.d. 16 januari 2013 te reageren. Iedere verdere beslissing is aangehouden.

1.4 Verweerder heeft zonder enig bericht aan de raad van de hem geboden mogelijkheid zich alsnog inhoudelijk tegen de klacht te verweren, geen gebruik gemaakt.

1.5 Gelet daarop ziet de raad geen aanleiding de zaak nog verder aan te houden en zal hij de klacht thans afdoen op de stukken.

1.6 Voor een weergave van de vaststaande (door klager gestelde en door verweerder niet weerspoken) feiten, de klacht en het verweer verwijst de raad naar de tussenbeslissing d.d. 3 juni 2013 en zal hij daarvan uit gaan.

 

2 BEOORDELING

2.1 De raad handhaaft het in de tussenbeslissing onder 5.1 geformuleerde uitgangspunt, dat hem niet is gebleken dat de dossiers in deze zaak onvolledig zijn, met dien verstande dat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, waardoor de deken niet in staat is geweest een onderzoek naar de klacht uit te voeren. Dat is echter een omstandigheid die voor risico van verweerder komt.

2.2 Ook is verweerder niet ter zitting verschenen om verweer te voeren en heeft hij geen gebruik gemaakt van de hem in de tussenbeslissing d.d. 3 juni jl. geboden mogelijkheid zich alsnog inhoudelijk tegen de klacht te verweren.

Dat brengt de raad tot de bespreking van de afzonderlijke

klachtonderdelen, te weten:

a. verweerder heeft klager niet geïnformeerd over de mogelijkheden van kosteloze rechtsbijstand;

b. verweerder heeft excessief gedeclareerd;

 c. verweerder heeft klager geïntimideerd.

 

Klachtonderdeel a

2.3 Vooropgesteld wordt dat een advocaat, tenzij hij goede gronden heeft om aan te nemen dat  een (toekomstige) cliënt niet in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp, ingevolge regel 24 de verplichting heeft met zijn cliënt te overleggen of er termen zijn om door de overheid  gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Deze verplichting geldt niet alleen bij het openen van een nieuwe zaak, maar ook bij voortzetting of heropening daarvan door een (opvolgend) advocaat. Bij het nakomen van deze verplichting zal de advocaat een grote mate van zorgvuldigheid moeten betrachten. Als toets voor die zorgvuldigheid geldt dat een cliënt, die mogelijk in aanmerking komt voor gefinancierde rechtshulp maar daarvan afziet, er door de advocaat uitdrukkelijk en duidelijk op wordt gewezen dat hij afstand doet van het recht op gefinancierde rechtshulp. Tevens zal de advocaat zich er deugdelijk van moeten vergewissen dat de cliënt weet en begrijpt welk recht hij prijsgeeft. Daarom heeft de advocaat de plicht na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand wenst te doen van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen.

2.4 Wanneer de cliënt mogelijk in aanmerking komt voor door de overheid gefinancierde rechtshulp en niettemin verkiest daarvan geen gebruik te maken, dient de advocaat dat schriftelijk vast te leggen.

2.5 Klager stelt onweersproken dat hij verweerder tijdens het eerste contact met hem heeft medegedeeld een 18-jarige student te zijn, dat zijn ouders het minimum inkomen verdienen, alsmede dat verweerder meteen heeft gezegd dat zijn uurtarief € 450, - bedroeg. Klager stelt – eveneens onweersproken – dat hij tijdens het volgende gesprek met verweerder aan laatstgenoemde het financiële plaatje van hem en zijn familie heeft uitgelegd. Daarom had verweerder met klager de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp moeten bespreken. Dat is echter niet gebeurd, zo stelt klager onweersproken. De raad acht dit klachtonderdeel dan ook gegrond.

Klachtonderdeel b

2.6 Het tweede klachtonderdeel betreft de door verweerder verzonden declaratie ad € 15.429,59.

2.7 De tuchtrechter is niet bevoegd om declaratiegeschillen te beslechten. Hiervoor dienen andere wegen te worden bewandeld zoals de civiele, de geschillen- of de begrotingsprocedure. Wel beoordeelt de tuchtrechter of er sprake is van excessief declareren.

2.8 Blijkens de bij de declaratie gevoegde urenspecificatie heeft verweerder in de periode van 10 december 2012 tot en met 9 januari 2013 1589 minuten (26,5 uren) aan de zaak van klager besteed. Door hem is een uurtarief van € 450,- ex BTW en 7% kantoorkosten gehanteerd. Het aantal gedeclareerde uren is op zichzelf niet door klager betwist. De raad onthoudt zich van een oordeel daarover. Het gehanteerde uurtarief acht de raad echter, gelet op enerzijds de kenbare financieel zwakke positie van klager en anderzijds de omstandigheid dat niet gesteld of gebleken is dat verweerder als specialist kan worden aangemerkt, excessief. Daaraan doet niet af dat verweerder bij de eerste bespreking met klager zijn uurtarief van € 450, - heeft genoemd.  De raad acht ook dit klachtonderdeel gegrond.

Klachtonderdeel c

2.9 Het derde en laatste klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerder klager heeft geïntimideerd.

2.10 Omdat klager ontevreden was over de bijstand van verweerder, heeft hij na een gesprek met verweerder op 26 december 2012, een andere advocaat in de arm genomen. Toen deze advocaat verweerder benaderde met het verzoek om het dossier over te dragen, heeft - volgens de onweersproken stellingen van klager – verweerder klager benaderd en hem medegedeeld dat hij niet naar een nieuwe advocaat moest stappen onder de toevoeging “ik ben moeilijk op dit vlak”, “laat je ouders het niet doen”, “je zult hier enkel langer blijven”, “ik zal de boel vertragen en het dossier niet overdragen” en “jullie kennen mij nog niet”.

2.11 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder met de hiervoor geciteerde uitlatingen in strijd gehandeld met de zorg die hij als advocaat jegens klager had behoren te betrachten en (tevens) niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Waar een cliënt besluit zich tot een andere advocaat te wenden, past een welwillende opstelling en medewerking aan overdracht van het dossier. De handelwijze van verweerder getuigt daar niet van. Verweerder had in dit geval bovendien extra aanleiding om zonder meer direct aan een dergelijk verzoek gevolg te geven vanwege het feit dat zijn uurtarief voor klager en zijn familie niet of nauwelijks op te brengen was. De klacht is ook in zoverre gegrond.

 

3 MAATREGEL

 3.1.  De raad is van oordeel dat verweerder ten opzichte van klager ernstig is tekortgeschoten. Verweerder heeft niet alleen onzorgvuldig gehandeld ten opzichte van klager door niet de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp te bespreken en daaromtrent niets schriftelijk te bevestigen, maar heeft bovendien klager, toen deze te kennen had gegeven een andere advocaat te willen,  onder druk gezet om daarvan af te zien en vervolgens een excessief hoog honorarium in rekening gebracht, terwijl hij moet hebben begrepen dat klager dit niet kon betalen. Met zijn handelwijze heeft hij niet alleen ten opzichte van klager tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld maar ook heeft hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur als beroepsgroep geschaad. Tevens kan hem worden aangerekend dat hij niet aan het dekenonderzoek heeft willen meewerken en evenmin ter zitting van de raad is verschenen om zich te verantwoorden, ook niet nadat met het oog daarop de beslissing was aangehouden. Dit alles rechtvaardigt een zware maatregel.

 3.2 Onder deze omstandigheden is de raad van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke schorsing op zijn plaats is.

 

4 BESLISSING

  De Raad van Discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken.

 

Aldus gewezen door mr. P.H. Veling, mrs. M. Aukema, P.O.M. van Boven- de Groot, L.Ph.J. baron van Utenhove en E.J. van der Wilk, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 september 2013.

griffier Voorzitter

 

Deze beslissing is in afschrift op 10 september 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl